Oude wonden opengereten 20 jaar na Srebrenica
SREBRENICA/DEN HAAG (ANP). Bijna 20 jaar na de genocide na de val van Srebrenica zijn oude wonden opengereten: de Bosnische moslims en de Serviërs ruziën over Naser Oric, de leider van de moslims die probeerde de enclave waar tienduizenden moslims in de val zaten, te beschermen tegen het Bosnisch-Servische leger van generaal Mladic. De moslims en het Nederlandse VN-bataljon Dutchbat onder leiding van overste Karremans slaagden daar niet in, met zo’n 8000 doden als gevolg.
Servië liet Oric eerder deze maand in Zwitserland arresteren en vraagt om zijn uitlevering, tot woede van menig moslim-overlevende uit de enclave. Voor hen is Oric, van 1992 tot 1995 „de verdediger van Srebrenica”, een held, ook al kon hij de val van de enclave op 11 juli 1995 niet voorkomen. „De genocide gaat op die manier door”, aldus een overlevende na de arrestatie.
Door het getouwtrek om Oric gaat een kans op verzoening voorbij. Eigenlijk had de Servische premier Aleksandar Vucic op 11 juli de herdenking willen bijwonen in Potocari, waar elk jaar de genocideslachtoffers een waardige begrafenis krijgen die de afgelopen twaalf maanden zijn geïdentificeerd - dit jaar tot nu toe 136. Maar volgens de burgemeester van Srebrenica, Camil Durakovic, is Vucic niet welkom als Oric niet eerst wordt vrijgelaten. De begraafplaats en het herdenkingscentrum liggen pal naast het voormalige hoofdkwartier van Dutchbat.
Ook Nederland tobt met zijn Srebrenica-herdenking. „Elk jaar staan we met een zelf georganiseerde herdenking op het Plein, terwijl de vlag op het ministerie van Defensie niet eens halfstok hangt”, aldus Bert Bakker, het voormalige D66-Kamerlid dat de parlementaire enquête naar de val van Srebrenica leidde. Het ministerie ligt aan het Plein waar de herdenking plaatsvindt. Daar komen jaarlijks op 11 juli Bosniërs bij elkaar om te rouwen en te herdenken, naast enkele Kamerleden en andere Nederlanders die sympathie hebben voor hun zaak. Bakker vindt de afwezigheid van een officiële vertegenwoordiger van de Nederlandse regering „buitengewoon armoedig”. De minister van Defensie zou moeten komen, „of misschien het koningshuis”.
Ook veel Dutchbatters voelen zich twintig jaar na de volkenmoord ondanks enquêtes en het onderzoek van het NIOD nog steeds miskend. „Dutchbat zat in een onmogelijke situatie, daarin gebracht door politici”, aldus Bakker. Relus ter Beek, de toenmalige minister van Defensie, wilde in 1993 uit morele verontwaardiging iets doen aan de oorlog in Bosnië die uiteindelijk meer dan 100.000 mensenlevens zou kosten. Hij bood Nederlandse troepen aan in New York, die de Canadezen in Srebrenica zouden aflossen. Ter Beek had „van tevoren niet met de Canadezen gesproken” over de benarde situatie in de enclave en wist weinig van de volkenrechtelijke aspecten van zo’n VN-missie, aldus Bakker.
De oud-politicus blijft betrokken bij de tragedie die hij heeft onderzocht: „Hoe zorg je dat de aandacht niet verslapt?”