Kierkegaard als spion in dienst van het hogere
Een spion in dienst van het hogere. Zo typeerde de Deense denker Sören Kierkegaard (1813-1855) zijn schrijverschap in de terugblik ”Mijn schrijverswerkzaamheid”.
Omdat in de verburgerlijkte Deense kerk mensen in de „zinsbegoocheling” leefden dat ze christen waren, moest hij zijn boodschap subtiel en heimelijk –via de indirecte mededeling– duidelijk maken.
”Mijn schrijverswerkzaamheid”, het elfde deel in de reeks Kierkegaard Werken, bestaat uit de vertaling van ”Het gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid”, ”Over mijn schrijverswerkzaamheid” en ”De gewapende neutraliteit”. Een nawoord is van de Oostenrijkse filosoof Richard B. Purkarthofer, die Kierkegaard echter vooral als een literair schrijver beschouwt die zijn leven hervertelt. Pas dan wordt deze vertelling volgens hem tot een eeuwige vertelling, een mythos. „En slechts hij die de mythe begrijpt, begrijpt het leven.”
Een dergelijke vage interpretatie versluiert de religieuze component van het boek. Kierkegaard had de behoefte om de lezer zijn oeuvre te verklaren. Hij zegt dat er een misverstand is gerezen, waarom hij een reeks pseudonieme werken geschreven heeft over het zogenaamde ”esthetische” levensgevoel (gericht op het leven in genot en plezier), waarin het specifiek christelijk niet bepaald aanwezig is. Kierkegaard schreef zijn eerste pseudonieme werken om zijn innerlijke levensproblematiek (zijn zwaarmoedigheid, zijn strenge godsdienstige opvoeding) en de verbroken verloving met Regine Olsen te verwerken en die te verbinden met de vraag naar God.
Gaandeweg rijpt in Kierkegaard het besef van een historische roeping in de christenheid die zijn schrijverschap doet uitstijgen boven het niveau van het autobiografische. Zijn werk is „in zijn totaliteit” beschouwd, zo zegt hij nu, godsdienstig van het begin tot het einde toe, zo stelt hij nu. Het esthetische doelt nu op de „ontzaglijke zinsbegoocheling” waarin de christenheid verkeert. Veel mensen denken nauwelijks aan God, maar beschouwen zich toch als christen; zij worden door de staat als christen erkend, „door de kerk als christen begraven en als christen tot de eeuwigheid toegelaten!”
Wie de ander wil overtuigen dat hij eigenlijk niet christen is, kan hem dat niet bot zeggen (hij zal gelijk in de verdediging schieten), maar moet hem opzoeken daar waar hij is: levend in een inbeelding, in ‘esthetische’ categorieën. Kierkegaards rol is om de mensen „het ware in te bedriegen.” Er is geduld nodig, de schrijver moet als het ware „van achteren” deze mens benaderen.
Kierkegaard vergelijkt zichzelf met Socrates die op de markt met mensen in gesprek is en zo als een vroedvrouw de waarheid geboren laat worden. Zijn doel was om „zonder volmacht” (uitdrukking van het feit dat hij geen kerkelijk ambt bekleedde) „de aandacht te vestigen op het religieuze.” Dat klinkt bescheiden ironisch. Dat klopt. Kierkegaard is slechts een dichter en denker, zo typeert hij zichzelf. Hij is ook nooit deel van de ”oppositie” geweest ten opzichte van de ”bestaande orde”, maar beschouwt zich eenvoudig als een ”correctief”. Geen heilige man, maar slechts „een spion in dienst van het hogere”, listig, in de idee dat hij niets nieuws verkondigt, maar wel het oude op nieuwe wijze. Het enige wat hij wil is: de waarheid die beleden wordt, ook werkelijk tot uitdrukking brengen in de praktijk.
Boekgegevens
Mijn schrijverswerkzaamheid, Sören Kierkegaard; uitg. Damon, Budel, 2015; ISBN 978 94 6036 160 9; 216 blz.; € 27,90.