Religiestudies kunnen niet zonder theologie
Sterft de theologie uit, en hebben de religiewetenschappen de toekomst? Het is de grote vraag of dit zo is, en: of het gewenst is. „Religiestudies kunnen niet zonder de vraag naar God, naar waarheid en openbaring.” In ieder geval vertaalt zich de toenemende belangstelling voor religie en spiritualiteit niet in een grotere interesse voor religiestudies.
Onlangs verscheen het rapport van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) over de academische bestudering van religie in Nederland, getiteld ”Klaar om te wenden”. Het document, geschreven door de Verkenningscommissie theologie en religiewetenschappen, verkent de situatie aan de universiteiten in Nederland, waar de wetenschappelijke bestudering van religie onder druk staat. Afdelingen theologie verdwijnen en religiewetenschap wordt gereorganiseerd als onderdeel van andere studierichtingen, zoals de geesteswetenschappen.
Het KNAW-rapport constateert ten aanzien van het onderzoek naar religie op de universiteiten een gebrek aan diversiteit en een „algeheel gebrek aan samenhang.” Er is niet goed gereageerd op bezuinigingen en rendementsdoelstellingen die vanuit Den Haag werden opgelegd. Sinds 1989 is er alarm geslagen over de ontwikkelingen binnen de academische bestudering van religie. Toen een golf aan bezuinigingen, op rendement gerichte maatregelen en „ad hoc crisisbeleid” theologie en religiewetenschappen trof, was het veld onvoorbereid en weerloos. „Een gedegen visie op de gewenste rol van de studie van religie in de Nederlandse wetenschap en maatschappij ontbrak zowel bij de onderzoekers zelf als bij de bestuurders. Het vakgebied was slecht zichtbaar en slecht vertegenwoordigd.”
Overzicht
Het rapport geeft ook een overzicht van de opleidingen en waar en hoe een student op dit moment theologie of religiewetenschappen kan studeren. Uit het overzicht van inschrijvingen blijkt dat het aantal aanmeldingen sterk is gedaald. De confessionele opleidingen theologie, zoals in Apeldoorn (TUA) en Kampen (TUK) en de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), laten een stabiel en op sommige plekken zelfs een stijgend aantal studenten zien.
Het rapport zegt echter dat naar de context gekeken moet worden: niet alleen naar studenten die theologie of religiewetenschappen als hoofdvak kiezen, maar ook naar studenten uit andere disciplines die vakken als theologie of religiewetenschappen volgen. „Dan vallen de cijfers positiever uit.” Toch: „De opleidingen religiewetenschappen genieten een relatief lage populariteit onder studenten.” Eerst leken zij de wind mee te hebben, de laatste cijfers wijzen op „een mogelijke omkering van deze trend.” De commissie blijft echter van mening dat de omvorming van theologische faculteiten naar onderwijsinstellingen die zich specialiseren in religiewetenschappen gewenst is.
Prof. dr. Ed Noort, emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Rijksuniversiteit Groningen en voorzitter van de KNAW-werkgroep, schetste vorige week in Den Haag het rapport tegen de achtergrond van de zogeheten „duplex ordo”, het onderscheid tussen kerkelijke en staatsvakken, zoals dat sinds de negentiende eeuw gestalte kreeg. „Wat in Nederland over religie wordt gezegd heeft vaak een christelijke en protestantse achtergrond, hoe men vanuit het gelóóf tegen dingen aankijkt. Wij willen dat dát verdwijnt.”
Smal religiebegrip
Prof. dr. Marcel Sarot heeft in 2012 in Utrecht de ontmanteling van de theologie meegemaakt. Eeuwenlang was de domstad dé plaats voor de opleiding theologie, op Leiden na zelfs de oudste van Nederland. In 2012 werd de faculteit der godgeleerdheid gesloten en kon men in Utrecht alleen nog religiewetenschap studeren. Er was een terugloop in studenten, mede het gevolg van een beslissing in 2011 van de PThU om haar universitaire bachelor- en masteropleidingen tot predikant vanaf september 2012 te concentreren in Amsterdam (VU) en Groningen. Daarmee verloor Utrecht een eeuwenoude predikantsopleiding. Overigens was de klassieke faculteit der godgeleerdheid in 2006 al een departement religiewetenschap en theologie geworden, ressorterend onder de geesteswetenschappen.
Prof. Sarot was destijds hoogleraar geschiedenis en wijsbegeerte van religiewetenschap en theologie aan de Universiteit Utrecht en hoofd van het departement religiewetenschap en theologie aldaar. Op dit moment is hij hoogleraar fundamentele theologie aan Tilburg University en decaan van de Tilburg School of Catholic Theology aldaar. Het KNAW-rapport over het domein van theologie en religiestudies maakt béíde disciplines irrelevant, zegt hij in een reactie. „De commissie koppelt theologie aan een smal religiebegrip, zodat het in de theologie alleen om de geloofsleer gaat. Zij laat in het midden of theologen normatief, dat wil zeggen: gelovig, verbonden moeten zijn aan de traditie die zij bestuderen. Religiestudies koppelt de commissie aan een breed religiebegrip, maar de waarheidsclaim mag geen rol spelen.”
Waar het in de theologie van oudsher gaat om leer en leven, om theorie en praktijk, beperkt de commissie de theologie tot de eerste van de twee, aldus prof. Sarot. „Enkele beleefde opmerkingen over het belang van de theologie kunnen dit niet meer goedmaken. Vanuit de confessionele theologie gedacht moet men zelfs stellen dat het in de theologie niet alleen over leer én leven gaat, maar sterker nog: over héél de werkelijkheid. Alles wat is, ontvangt zijn diepste betekenis in de relatie tot God, en daarom is het onderzoeksveld van de theologie zo groot als de werkelijkheid zelf.”
Maar ook religiestudies worden door de commissie irrelevant gemaakt, aldus stelt hij. „De commissie houdt vast aan de traditionele Nederlandse opvatting van godsdienstwetenschap, waarin de waarheidsvraag geen rol mag spelen. Objectiviteit is dan de hoogste norm. Dit betekent bijvoorbeeld dat religiewetenschappers wel vrouwenbesnijdenis in de islam en weduwenverbranding in het hindoeïsme mogen bestuderen, maar er als religiewetenschappers geen mening over mogen hebben.”
Voor een persoonlijke benadering is in deze wetenschapsopvatting geen ruimte, aldus de Tilburgse hoogleraar. „Studenten gaan dan liever iets anders studeren. De Universiteit voor Humanistiek, waar de waarheidsvraag wel mag worden gesteld, groeit spectaculair, terwijl andere religiewetenschappelijke opleidingen op zijn best stabiel blijven. Internationaal wordt religiewetenschap steeds vaker bedreven door religiewetenschappers die als gelovigen betrokken zijn bij de religies die zij bestuderen. Waarom ziet de commissie hier geen ruimte voor?”
Mét de verkenningscommissie vindt Sarot vergaande samenwerking tussen theologie en religiewetenschap van belang. „Die samenwerking zal alleen van de grond komen wanneer in beide disciplines het brede religiebegrip wordt gehanteerd én er ruimte is voor persoonlijke betrokkenheid. Als de waarheidsvraag maar gesteld kan worden! Natuurlijk blijft er een onderscheid tussen religiestudies en theologie. In de theologie wordt het vakkenaanbod van oudsher mede bepaald door de vraag vanuit de ambtsopleiding van één religie. Dat was en is zelfs aan de openbare universiteiten het geval. In religiestudies bestaat een dergelijke voorkeur voor één traditie niet.”
TUA/Kampen
Voor de confessionele en levensbeschouwelijke instellingen signaleert de verkenningscommissie de „uitdaging om naast de sterke binding met de eigen achterban ook voor een goede inbedding te zorgen in de academische structuur en cultuur. Dit is essentieel voor zowel de continuïteit als voor de borging van de academische kwaliteit.”
Ook de groeiende samenwerking tussen ‘Apeldoorn’ en ‘Kampen’ ervaart de commissie als positief, maar daarmee is de toegang tot de kennis en het verband van een brede universiteit nog niet gewaarborgd, vreest zij. Er is een verdere academische inbedding nodig – met behoud van eigen identiteit.
Het rapport constateert dat de confessionele theologie zich in bepaalde opzichten in een academisch isolement bevindt. „Publicaties voor de eigen achterban hebben weliswaar een belangrijke functie, maar academisch gezien is het van belang of en hoe dit confessionele onderzoek bijdraagt aan het algemene wetenschapsdebat.”
Prof. dr. H. G. L. Peels, rector van de TUA, verklaart de verminderde belangstelling voor de opleidingen religiewetenschappen –na een soms veelbelovende start van enkele daarvan– uit het negatieve beeld van religie dat door een heersend secularisme onze samenleving wordt opgedrongen. „Confessionele theologische opleidingen hebben hier door hun directe band met de kerken natuurlijk veel minder last van. Terecht zegt het rapport overigens dat als je niet alleen kijkt naar studenten die theologie als hoofdvak volgen, de cijfers gunstiger zijn. Aan de TUA haalden we eind vorig jaar het hoogste aantal studenten ooit (170), mede dankzij een aantal van meer dan dertig contractanten die een of meer vakken apart volgen, en een grote groep buitenpromovendi.”
Prof. Peels vindt de zorg in het KNAW-rapport, dat zijns inziens een „kraakheldere” inventarisatie van het hele veld van theologie en religiewetenschap biedt, terecht. „Door versnippering en het ontbreken van goede landelijke afspraken worden kansen gemist en verliezen we in Nederland veel. Dit zou voorkomen kunnen worden door krachtenbundeling en centrale afspraken. De gedachte van een loket, de Netherlands Academy of Religion (NAR), waar iedereen in Nederland kan aankloppen met vragen over religie en geloof, is waardevol. Het zou de zichtbaarheid van academische theologie en religiewetenschap in onze samenleving bevorderen – die over geloof en religie in toenemende mate vertekende beelden heeft. Ook zou een bundeling van onderzoekskrachten in een NAR op zich meer kansen kunnen bieden voor de verwerving van onderzoeksgelden.”
De grote vraag is echter, aldus prof. Peels, wat de positie van confessioneel theologisch onderzoek in een NAR zou moeten zijn, als dat geheel focust op ”geleefde religie”. „De onderzoeksfocus van de NAR is eenzijdig religiewetenschappelijk geformuleerd. Confessionele theologie is niet minder wetenschappelijk dan zogenaamd neutrale religiewetenschap, maar stelt wel de vraag naar God centraal, naar waarheid en openbaring. Globaal gezegd: theologie is normatief, religiewetenschap beschrijvend georiënteerd. Natuurlijk is die scheiding niet spijkerhard en kan een theoloog op bepaalde gebieden ook samenwerken met een religiewetenschapper. Maar het rapport heeft mij nog niet duidelijk kunnen maken wat de winst zou zijn voor de confessionele theologiebeoefening bij deelname aan het grote geheel van een sterk religiewetenschappelijk gerichte NAR.”
Samenwerking
De wens van de KNAW-commissie dat tussen TUA en TUK nog meer samengewerkt zal worden, is in het licht van het hele rapport niet meer dan logisch, aldus prof. Peels. „De buitenwacht zal zich er zeer over verbazen dat kleinere gereformeerde kerken anno 2015 ieder voor zich een instituut in stand houden, met veel financiële offers, met elk een compleet curriculum, en met steeds weer de uitdaging om geschikte docenten te vinden, terwijl de mogelijkheden om taken te delen zo voor de hand liggen. Dit heeft natuurlijk alles te maken met kerkelijke culturen en verhoudingen, met onze geschiedenis en onze zorgen voor de toekomst. Toch zijn we ondertussen al een hele stap verder dan wat de KNAW-commissie wenst. Sinds het groene licht dat de christelijke gereformeerde synode van maart in unanimiteit gaf, wordt gewerkt aan een concept om te komen tot een brede Gereformeerde Theologische Universiteit.”
De commissie dringt erop aan dat het onderzoek van TUA en TUK, mogelijk straks de Gereformeerde Theologische Universiteit, verder academisch ingebed wordt in samenwerking met een bredere universiteit. „„Met behoud van eigen identiteit”, volgt hier gelukkig wel op”, zegt prof. Peels. „Dat laatste is voor een confessionele theologische instelling cruciaal. De band met de kerk vormt een levenszenuw. Als die er niet was, zouden we ook geen eigen theologische universiteit hebben. Onze theologie is er primair met het oog op het leven in de kerk. Dat is óók geleefde religie, en de kerk maakt deel uit van het maatschappelijk vlak. Via de kerk komen de vruchten van onze theologie in de samenleving, bij politici, economen, hulpverleners, enzovoorts.”
Breder
Theologie aan een kleinere confessionele instelling mikt dan ook niet in de eerste plaats op publicaties in topwetenschappelijke tijdschriften en grote internationale monografieën als bijdragen aan het wetenschappelijke discours. Prof. Peels: „Die zijn er natuurlijk wel, in de laatste jaren zelfs in stijgende mate, maar toch ook in beperkte omvang. Maar wetenschap is breder dan dit soort publicaties. Er wordt terecht een groter accent gelegd op vakpublicaties en zogeheten ”valorisatie” van kennis, publicaties voor een breder publiek, die gebaseerd zijn op onderzoek.”
Hierin is volgens de rector een instelling als de TUA of de TUK juist weer heel sterk, en wordt van de vruchten van onderzoek door een breed publiek kennisgenomen. „Dat is heel anders dan een academische toppublicatie, die door pakweg zes à zeven wetenschappelijke collega’s gelezen wordt. Docenten en onderzoekers aan een confessionele theologische instelling hebben een kleine onderzoeksaanstelling en vervullen doorgaans veel meer taken in kerk en samenleving dan een wetenschapper aan een grote universiteit. Dit maakt ook het eigene en de charme uit van werken aan een kerkelijke theologische universiteit.”
Onderzoekers van TUA en TUK participeren in bredere onderzoeksverbanden, zoals de Nederlandse Onderzoeksschool voor Theologie en Religie (NOSTER), zij volgen promotieprojecten aan andere universiteiten, publiceren in erkende nationale en internationale wetenschappelijke tijdschriften en nemen deel aan academische conferenties. „Over de grenzen heen zijn er veel contacten, ook academische, met theologische instellingen in diverse werelddelen. Met dat zogeheten isolement van onze confessionele instellingen valt het wel mee, denk ik.”