Het gebed in de geschiedenis van de kerk
Het gebed vraagt om discipline, om regelmaat en trouw, zegt Calvijn. „Hij dringt aan op vaste tijden voor het gebed: ’s ochtends bij het begin van het dagelijks werk, voor en na het eten, en ’s avonds, als besluit van de dag. De Heere wil er Zijn zegen aan verbinden.”
Het langste hoofdstuk in Calvijns ”Institutie” is dat over het gebed, zegt ds. M. van Campen, emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland. In het nieuwe ”Handboek voor gebed” schreef de predikant uit Ede het hoofdstuk ”Bidden met alle heiligen”: „Een blik op de weg van het gebed in het verleden herinnert ons eraan dat wij vandaag niet de eersten zijn die strijden in het geloof en dat we niet de eerste mensen zijn die zoeken naar de zin van het gebed. Wij weten ons in ons bidden verbonden met het voorgeslacht. Samen met de heiligen van alle tijden zoeken wij het aangezicht van God.”
Het wringt op z’n minst, een handboek voor het gebed.
„Daar voel ik in mee. Maar dit boek maakt deel uit van een serie handboeken van uitgeverij Boekencentrum. Er is reeds een deel over het christelijk geloof, en een deel over de christelijke mediatie, en nu is er dus een deel over het gebed. De benaming ”handboek” mag echter niet de suggestie wekken dat je aan de hand van een boek zou kunnen leren bidden, zoals je met een ”Handboek voor het koken” kunt leren koken. Dát mag niemand denken. Noem het liever een vademecum dan een handboek.”
Het ”Handboek voor gebed” (240 blz.; € 22,50) staat onder redactie van Jan Minderhoud, als theoloog actief in het Evangelisch Werkverband. Onder de 22 scribenten die aan het boek meewerkten zijn prof. dr. J. Hoek (”Grote vragen rond het gebed”), ds. R. Silvis (”Bidden in de traditie van de Iona Community”), Maarten Pijnacker Hordijk (”Bedrijfs- en overheidsgebed”) en ds. M. D. Geuze (”Bidden naar de Schriften”).
Er zijn volgens dr. Van Campen verschillende definities te geven van het gebed. „Misschien is de mooiste wel die van het kinderlied: „Bidden is spreken met God.” Niet alsof het hier om gelijkwaardige partijen gaat, want dat is zeker niet het geval. Maar het gebed is wel dialogisch van karakter. De Psalmen zijn er vol van, dat een mens in zijn nood tot God bidt, en dat God antwoordt. De Heere nodigt ons in Zijn Woord uit om tot Hem te komen. Dat betekent dat je niet kunt bidden zonder Bijbel te lezen, want bidden is naar de Schriften.”
Calvijn geeft ook een prachtige omschrijving van het gebed, weet de predikant. „Calvijn spreekt over het gebed als het opklimmen langs de ladder van Gods beloften en als het aankloppen aan de troon van Gods genade, als het binnentreden van het heiligdom. In het bidden spreken wij tot God, spreken wij Hem aan op Zijn eigen beloften. Want de grond voor ons gebed ligt niet in onszelf, maar in Zijn beloften. De beloften zijn zowel de grond als de garantie van de gebedsverhoring.”
Er zijn echter ook veel onverhoorde gebeden.
„God is een Man van Zijn woord. Hij doet wat Hij zegt en geeft wat Hij belooft. Als er echter voor een bepaalde zaak geen beloften zijn gegeven, ontbreekt daarmee de zekerheid dat wij ontvangen wat we vragen. Dan moeten we het, zegt Calvijn, aan Gods vrijheid overlaten om ons gebed al dan niet te verhoren. God vervult niet al onze wensen, wel al Zijn beloften. Hij wil díé gebeden verhoren waarvoor Hijzelf Zijn beloften gaf. Als die ontbreken, moeten we de verhoring aan Zijn soevereiniteit overlaten. Het staat Hem in Zijn Vaderlijke wijsheid vrij om te geven of te onthouden.”
Calvijn dringt aan op regelmaat en discipline in het gebed.
„De moderne mens zegt liever te bidden als hij er behoefte aan heeft, maar Calvijn zegt dat je vooral moet bidden als je er geen behoefte aan hebt. God wil Zijn zegen verbinden aan discipline en trouw, ook in ons gebedsleven. Het gevoel is niet de goede graadmeter voor geloof en gebed. Luther noemt drie pijlers waarop ons bidden moet rusten: Gods gebod, Gods belofte en onze nood. Als eerste Zijn gebod, want wij worden aangespoord door het gebod dat Hij ons gegeven heeft. Wij mogen dit bevel aan Hem voorhouden op momenten waarop wij zelf aarzelen om tot Hem te gaan. Als tweede Zijn belofte, want God heeft aan ons bidden een belofte verbonden: „En roept Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen.” En als derde pijler onze nood. Hoe meer wij ons van onze nood bewust zijn, des te krachtiger zullen wij God aanroepen. Natuurlijk weet Hij wel hoe wij eraan toe zijn, maar Hij wil erom gebeden zijn.”
Calvijn noemt vier richtlijnen waaraan de christen zich bij het bidden dient te houden.
„Een van die vier is: ootmoed. Wij dienen ons voor Hem te verootmoedigen, in het besef wie wij zijn ten opzichte van een heilige God. Wat wij nodig hebben, is de gebedshouding van Abraham: „Ik heb mij onderwonden tot U te spreken, hoewel ik stof en as ben.” Wie voor God verschijnt, moet doordrongen zijn van eigen onwaardigheid. Het is een gunst als Hij naar ons wil omzien, want ik ben het volstrekt onwaardig. We moeten bidden als de tollenaar, met het boetekleed om onze schouders.”
Calvijn noemt ook innerlijke concentratie. „Wij moeten ons in het gebed losmaken van alle vleselijke beslommeringen die ons in de weg kunnen staan. Calvijn noemt ook een waarachtig verlangen, want wie iets van God begeert, moet er wel met Zijn gehele hart naar verlangen. Ons bidden mag geen plichtpleging zijn, geen prevelen van wat mooie woorden, maar een werkelijk aanroepen van God.”
Als vierde noemt Calvijn een vast vertrouwen. „Ondanks alle ootmoed en nederigheid mag het gebed van een christen toch geladen zijn met hoop op verhoring. Boetvaardigheid en vertrouwen lijken elkaars tegenpolen te zijn, maar in het gebed reiken ze elkaar de hand. Het ene verschrikt ons, het andere maakt ons blij, en in het gebed ontmoeten die beide elkaar.”
In de moderne tijd constateert u een verschraling in het gebedsleven.
„Onder christenen is veel gebedsfatalisme. Dan zeggen we tegen elkaar: God hoort ons niet. Hij grijpt niet in, niet in mijn persoonlijk leven, niet in Syrië en in Irak, niet bij slachtoffers van aardbevingen en bij bootvluchtelingen. Maar dat tekent onze armoede, de bloedarmoede van ons gebedsleven. Het moet wel te maken hebben met het tempo van ons leven, met de jacht in deze samenleving, waarin we steeds meer willen en steeds hoger willen reiken. Het heeft ook te maken met de sociale media. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zijn we met de telefoon bezig. Wie gaat er niet in mee? Op alle mogelijke momenten zie je de iPhones tevoorschijn komen. We zijn constant aan het socializen en het gaat allemaal over het hier en nu. Voor het gebedsleven is dat verstikkend. De sociale media staan ons spreken met God in de weg.”
We moeten weer leren om de vensters van het gebed te openen, zegt de Edese predikant. „Het geestelijk leven is voor iedereen een persoonlijke zaak, maar we mogen het gebed niet te veel verinnerlijken. De ramen van ons gebedshuis mogen niet potdicht zitten. God regeert deze wereld door de voorbeden van Zijn kinderen. Dan valt er nog heel wat te doen.”
Sommigen geven een andere invulling aan het gebed, zegt dr. Van Campen. „Dan is het gebed geen ontmoeting meer met de levende God, maar een soort ”inner-talk”, een gesprek met jezelf, waardoor je de zaken in je leven weer op een rijtje kunt krijgen. Vooral jongeren voelen zich aangesproken door deze nieuwe manier van ”bidden”. Onderzoek wijst uit dat veel jongeren die de kerk allang de rug hebben toegekeerd nog wel op deze manier bidden, even te rade gaan bij jezelf, even stilstaan bij de dingen van het leven, soms toch ook met het oprechte verlangen om iets van een hogere macht te ervaren.”
Hoe is uw persoonlijke betrokkenheid bij ”Bidden met alle heiligen”?
„Het graven in de traditie van onze vaderen gaat al een levenlang met mij mee. Het onderzoeken van de plaats die het gebed in de kerkgeschiedenis heeft, gaf vaak weer voeding aan mijn eigen gebedsleven. Dominees zijn ook maar mensen, die gebedssleur kennen, die aanvechtingen kennen, en die zo vaak verslappen in hun geloofsleven. Het is tot onze schade als we de ervaringen van onze reformatorische traditie terzijde schuiven. Tegenwoordig halen we onze inspiratie overal vandaan, tot uit Amerika aan toe. We leven van de ene hype naar de andere, vinden vlotte boekjes met leuke kleurtjes algauw interessanter dan de ”Institutie” van Calvijn.”
Het historisch besef neemt schrikbarend af, vindt dr. Van Campen. „Vooral onder jonge mensen. Maar de afbraak van de geschiedenis zal desastreus blijken te zijn. We hebben geen ijk- en geen ankerpunten meer. Wie de traditie laat liggen, moet bij zichzelf te rade gaan, maar ik heb er mijn ernstige twijfel over of dat veel op gaat leveren.”
Christenen hebben zich, zegt hij, voor te bereiden op de tijd die aanstaande is. „We moeten ons biddend voorbereiden op vervolging en verdrukking. Het is zo nodig dat de Heere ons vasthoudt te midden van strijd, verlokking, verleiding en aanvechting. We worden sluipenderwijs vergiftigd door de cultuur waarin we leven, de cultuur van het grote genieten. Alles moet leuk, aardig en fijn zijn. Er is meer dan ooit reden om te bidden tot God: Leid ons niet in verzoeking, want van U is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.” Want van het gebed mogen we veel verwachten. Iedere opwekking in de kerkgeschiedenis begon met een herleving van het gebed. Daar mogen we vandaag ook naar uitzien.”
M. van Campen
Theo van Campen werd op 6 januari 1950 geboren in Sprang-Capelle. Hij volgde de middelbare school in Waalwijk, studeerde biologie en later theologie in Utrecht. Als hervormd predikant diende hij de gemeenten Poederoijen en Loevestein, Vlaardingen, Woerden, Waddinxveen en Zwartebroek-Terschuur. Ook was hij jarenlang als docent catechetiek en gemeenteopbouw verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede. In 2006 promoveerde hij in Leiden op het onderwerp ”Gans Israël”. In 2011 ging hij met emeritaat. Sindsdien houdt hij zich bezig met preken, lezen, studeren en het geven van lezingen, vooral over Israël en het Joodse volk. Hij is voorzitter van de commissie theologie van de Gereformeerde Bond. Dr. Van Campen is gehuwd, heeft vier kinderen en acht kleinkinderen.