Het ambt is doel in zichzelf geworden
Predikanten houden niet van functioneringsgesprekken. Toch moet het wel die kant op, vindt Tjeerd van Dam uit Zwolle. De nadelen van de verzakelijking van de kerk wegen voor hem niet op tegen de voordelen van het kritisch naar jezelf kijken. „De goddelijke roeping voor het ambt betekent niet alleen gehoorzaamheid, maar ook: wat past bij mij?”
Van Dam startte in 2001 in Zwolle een bureau voor loopbaanbegeleiding, -training en advies. Ambtsdragers behoren weliswaar niet tot de expliciete doelgroep, maar ze kloppen wel steeds vaker bij het bureau aan, is Van Dams ervaring. Hij onderstreept dat in de begeleiding de kerkelijke cultuur waarin een predikant zich bevindt een belangrijke rol speelt. „In tegenstelling tot seculiere bureaus besteden wij nadrukkelijk aandacht aan vragen als: Wat wil God met mijn leven en werk? Hoe kan ik dienstbaar zijn aan mijn naaste? En hoe geef ik dat vorm?”
Was het vijftien jaar geleden niet gebruikelijk zomaar van baan te veranderen, tegenwoordig is het heel normaal je loopbaan kritisch tegen het licht te houden. Een positieve ontwikkeling, zegt Van Dam. „Maar zeg je dit tegen een predikant, dan komen er direct allerlei vragen. Neem de voorzittershamer van de kerkenraad. Moet de predikant per se altijd voorzitter zijn, ook al is hij daartoe niet bekwaam? Veel predikanten ervaren het als een falen om de voorzittershamer neer te leggen. Dat is helemaal niet zo: niet iedereen heeft die gave. Ook denk ik dat predikanten te veel op een voetstuk zijn geplaatst. Maar Jezus zegt: „Eén is uw Meester.””
Van Dam merkt onder predikanten grote scepsis om het eigen functioneren eens technisch te bekijken. Dat heeft natuurlijk te maken met het roepingsbesef, maar dat niet alleen, weet hij. „In de theologische opleiding wordt veel aandacht besteed aan de inhoudelijke vakken. De aandacht voor de sociale en emotionele vakken zijn daarmee in onbalans.”
Van Dams bureau is gevestigd in een fraai historisch pand, vlak bij het Centraal Station van Zwolle. Hij neemt een vel voor zich en begint te tekenen: I, W en O. „Kijk, de I is de inhoudelijke kant van het predikantschap: prediking, theologie, catechese. De W staat voor de werkomgeving, de kerkelijke en sociale cultuur waarin je als dominee opereert. De gemeente is boos, want de dominee is nota bene op zaterdag aan het schaatsen. Dat kan toch niet?! zegt ze. Zoiets heeft te maken met de kerkelijke cultuur. Het maakt ook uit of je dominee bent in een dorp of in een grote stad.”
Het belang van de kerkelijke cultuur wordt te weinig onderkend, merkt Van Dam. „Kerkenraden zijn belangrijke cultuurdragers. Zij moeten het lef hebben om tegen de gemeente te zeggen: dit doen we wel, en dat niet. Lastig met een mondige gemeente, maar wel nodig. Van een slappe kerkenraad wordt de predikant het slachtoffer. Als je de dominee belangrijk vindt, wees dan ook zuinig op hem.
De O, overig, staat voor wat wij hier de randvoorwaarden noemen: materiële zaken als pastorie en salaris. Ook die zijn niet onbelangrijk. Pas hoorde ik van een dominee bij wie de kachel in de pastorie kapot was. Hij belt de contactpersoon van de beheerscommissie, die zegt: Trekken jullie eerst maar eens een warme trui aan. Later is het predikantsgezin 30 euro kwijt voor het kopen van een straalkacheltje. In dit geval is er dus iets met de O niet in orde.”
Klopt een predikant aan bij Adviesbureau Van Dam, dan wordt daar geprobeerd de drie aandachtsgebieden in kaart te brengen. „We zeggen: Hoe ziet nu het palet er voor u uit? Waar heeft u last van? Wat kost telkens weer energie? De antwoorden op die vragen proberen we helder te krijgen.”
Als het met de drie letters ongeveer voor 80 procent in orde is, zit je op een goed niveau, stelt Van Dam. „Daal je echter onder de 70, 60 procent, dan wordt het tijd opnieuw te kijken naar je rol in de gemeente. Als een predikant jarenlang onder de 40 procent zit, onder het mom van gehoorzaamheid -„je moet ook lijden in het leven”-, heeft dit een weerslag op zijn bezieling in prediking, catechese en pastoraat. Ja maar, hoor je dan, ik moet mijn ”ik” uitschakelen. Het gaat niet om mij. Die houding geeft verwarring.” Stellig: „Je bezieling is heel belangrijk. Ambtsdragers moeten niet alleen gehoorzaam, maar ook bezield zijn. Is het te merken dat je met hart en ziel aan het werk verbonden bent? Je kunt theologisch je taak doen, maar toch geen vreugde uitstralen, om allerlei redenen.”
In de christelijke gereformeerde kerk van Zwolle, 2300 leden, zijn tien betaalde ”arbeidsplaatsen”. Van Dam houdt zich momenteel bezig met het ontwikkelen van ”personeelsbeleid”. Kunnen we deze bedrijfsmatige termen zomaar in de gemeente gebruiken? Leidt dit niet tot verzakelijking van het Lichaam van Christus? Van Dam kent de bezwaren, zegt hij. „Ik zie er echter geen probleem in op deze bedrijfsmatige wijze naar het functioneren van de gemeente en van de leidinggevenden te kijken. Je krijgt oog voor allerlei processen die er spelen, processen waar je veel beter grip op kunt krijgen als je er inzicht in hebt. Die verzakelijking is er inderdaad, maar ik weet niet of dat alleen maar negatief is. Als dat met zich meebrengt dat je naar jezelf gaat kijken met de vraag: Wat kan er beter, dan is dat winst. Bovendien is de maatschappij veel ingewikkelder dan vroeger. In de Middeleeuwen ontmoette een mens in heel zijn leven net zo veel andere mensen als wij nu in één week. Dat vraagt om een andere manier van kerkzijn.”
De loopbaantrainer pakt een tweede vel en tekent drie ovalen, met pijlen aan elkaar verbonden. „Kijk, dit zijn de klanten, hier heb je de opdrachtgevers en hier de geldgevers. In het bedrijfsleven zijn die drie rollen meestal helder. Op dit punt gaat het in de kerk vaak fout. Iedereen is namelijk ”klant”, en iedereen ”betaalt”. Dus ik mag de dominee in de oudejaarsnacht om 02.00 uur bellen, want ik betaal. Wie beschermt in zo’n cultuur de predikant tegen de ”klantvraag”? Jezus was hierin vrij assertief. We moeten maar weer gaan, zei Hij tegen de discipelen, en ging dan de berg op om te bidden.”
Maar het ambt dan? Komt dit in deze moderne manier van denken niet onder druk te staan? Van Dam: „Ik vind het ambt voor de prediking heel belangrijk, en dat moet ook zo blijven. Maar het functioneren van het ambt moet wel vertaald worden naar deze tijd. Het ambt is te veel een doel in zichzelf geworden: we hebben het zo ingericht en dat moet zo blijven. Op die manier creëer je juist een soort consumentisme onder gemeenteleden. Neem de vroegchristelijke kerk maar als voorbeeld, de betrokkenheid van alle gemeenteleden was toen enorm. In de Bijbel was daar veel meer ruimte voor.”
Van Dam denkt dat de door hem beoogde cultuurverandering iets van tientallen jaren is, „een bewustwordingsproces, geen revolutie, maar een evolutie.”
Dit is het vijfde deel in een serie van negen artikelen. Morgen deel 6.