Predikantentekort geen reden voor kerkelijke schaalvergroting
Bezinning op de juiste omvang van een kerkelijke gemeente draagt bij aan een gezond gemeenteleven, stelt ds. M. van Reenen.
Terecht kreeg de opmerking van prof. A. Baars dat gemeenten moeten splitsen als zij groter worden dan „ruwweg 500 zielen” (RD 21-5) veel aandacht. In de praktijk van ons kerkelijk leven zien we immers wat anders. In dat opzicht is het begrijpelijk dat enkele predikanten van een grote gemeente een ander geluid laten horen. Een grote gemeente is soms bijkans onvermijdelijk (ds. A. van Voorden), biedt ook voordelen (ds. M. Joosse) of wordt door de gemeenteleden gewoon gevonden (ds. A. van Heteren).
Echter, daar is mijns inziens niet alles mee gezegd. Ik zou kerkenraden van grote gemeenten willen voorstellen om splitsing serieus te overwegen. Zeker wanneer het bouwen van een nieuwe kerk in beeld komt. En praktisch gezien: doe het op een moment dat een gemeente vacant is. Het belang van die splitsing ligt vooral in de menselijke maat. Het moet voor gemeenteleden mogelijk zijn om alle medegemeenteleden enigszins te kunnen kennen. In dorpen zoals Urk of Opheusden, waar de sociale structuur hecht is, gaat dat bij een grote gemeente nog redelijk. In veel grote gemeenten echter zijn die familieverbanden door instroom van buiten minder aanwezig. Natuurlijk is het verkleinen van gemeenten geen garantie voor onderlinge betrokkenheid, maar die wordt zo wel bevorderd.
Wat voor alle gemeenteleden nodig is, geldt voor ambtsdragers nog meer. Zij moeten het „aangezicht hunner schapen kennen” (Spr. 27:23). Prediking en pastoraat dienen nauw op elkaar betrokken te zijn. In een kleinere gemeente kan het overzicht van wat er speelt scherper worden bewaard en kan het contact met jongeren op catechisatie of preekbespreking persoonlijk blijven.
Hoewel er uiteraard met goede afstemming en organisatie in een grote gemeente wel enige winst te behalen is, is dit toch beperkt. De commentator (RD 22-5) biedt in mijn ogen dan ook een schijnoplossing als hij stelt: „misschien moet de intimiteit (…) gezocht worden buiten de zondagse erediensten.” Sowieso is dit in veel van de onderhavige gemeenten niet gebruikelijk. Maar wat zwaarder weegt, is dat op deze wijze de noodzakelijke band tussen de verschillende gemeentesamenkomsten wordt doorgesneden. Kring- of celvorming zorgt er dan wel voor dat mensen worden vastgehouden, maar betekent ook dat de gemeente op het meest wezenlijke moment, de eredienst, in haar samen-zijn niet meer echt één geheel is.
Anderzijds wordt gesteld dat de massaliteit tijdens een preekbespreking of Bijbellezing juist prettig is. Maar verliezen we dan niet meer dan we winnen? Komt deze voorkeur vaak niet voort uit een hang naar ”veiligheid in de massa”, in plaats van uit het verlangen om getrouw onze misschien moeilijke, eenzame plek in te nemen?
De praktijk blijkt weerbarstig. Het splitsen van gemeenten betekent dat er nog meer vacante gemeenten ontstaan. Maar laten we allereerst niet te klein van de Heere denken. Hij kan ook daar mannenbroeders roepen en bekwaam maken waar nu nog een groot predikantentekort is. Dat is ook meermaals mijn gebed. Bovendien, laten wij het geestelijke probleem niet wegorganiseren. Het tekort wordt niet opgeheven door mensen in enkele grote gemeenten bijeen te brengen. Wanneer gemeenten splitsen en zo in aantal toenemen, wordt wellicht de nood van de vacante gemeenten ook gezien zoals die werkelijk is.
Behalve de genoemde twee geestelijke reden zijn er ook statistische redenen om te zeggen dat het predikantentekort geen belemmering behoeft te zijn. Er is geen duidelijke correlatie tussen het aantal predikanten en de gemeentegrootte, zoals de commentator suggereert. De gemeenten in de GGiN zijn gemiddeld ongeveer even groot als die in de HHK, en veel kleiner dan die in de GG.
Bovendien is de gemiddelde gemeenteomvang de afgelopen twintig jaar gegroeid, onafhankelijk van het aantal predikanten. Terwijl het aantal predikanten nagenoeg gelijk bleef (GG) of toenam (GGiN), groeide het aantal leden per gemeente met respectievelijk 17 en 37 procent. Het aantal leden is toegenomen, terwijl het aantal gemeenten is afgenomen. Heel wat kleine gemeenten zijn opgeheven, en zij werden niet ‘gecompenseerd’ door het splitsen van een aantal grote gemeenten.
De werkelijke reden voor kerkelijke schaalvergroting ligt dus niet in een predikantentekort. Dat zou ook geen reden moeten zijn. Er is veel reden om onafhankelijk daarvan te overwegen wat een goede omvang is voor een gemeente. Niet omdat alles maakbaar is, maar wel omdat we de roeping hebben om zo veel als mogelijk is een goed gemeenteleven te zoeken. Het zou in elk geval erg zijn als wij een nieuwbouwproject nodig hebben om gemeenteleden een gevoel van saamhorigheid te geven.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente te Oldebroek-’t Harde.