Dorp met eigen energieopslag
Kan een dorp of wijk op energiegebied zelfvoorzienend worden? Als het aan de vele lokale energiecoöperaties ligt: graag. Maar dan is er naast een zonneweide of windmolen ook opslag van energie nodig.
Samen met Ellen van Oost van de Universiteit Twente doet Henny van der Windt van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar opwekkings- en opslagmethoden van energie die geschikt zijn voor lokale energiecoöperaties en die een breed draagvlak hebben. Van der Windt: „Niemand is tegen hernieuwbare energie, totdat er grote windmolens of biovergisters in de buurt komen. Dan gaan mensen dwarsliggen. Dat maakt de overgang naar duurzame energie er niet gemakkelijker op.”
In Nederland, en zeker Friesland, schieten initiatieven met duurzame energieopwekking als paddenstoelen uit de grond. Hernieuwbare energie lijkt dus de wind mee te hebben. Tegelijk groeit de weerstand tegen grote windmolens en biogasinstallaties.
Volgens Van der Windt kunnen we leren van landen zoals Duitsland, Denemarken en Oostenrijk. „In die landen zijn lokale energiecoöperaties soms de bakermat van alternatieve technieken. Daar ontwikkelde men lokaal nieuwe soorten zonneboilers en windmolens die beter bij de lokale omstandigheden of het landschap passen en die minder verzet oproepen.”
Om ook in Nederland lokale technici, zoals oud-installateurs, te bewegen alternatieve energie-opwekkers te ontwikkelen, zouden volgens Van der Windt hogescholen en universiteiten de deuren voor de pioniers moeten openen.
„Rond deze kennisinstellingen verschijnen allerlei proeftuinen voor duurzame oplossingen. Die zijn nu vooral op het bedrijfsleven gericht. Geef ook vrijwilligers die in de lokale gemeenschappen met dit onderwerp bezig zijn, toegang tot die kennis. En betrek lokale energiecoöperaties meer bij de plaatselijke ontwikkeling van hernieuwbare energie. Dan komen er eerder oplossingen die passen in het landschap of bij een dorp. Zo kun je het felle verzet zoals bij de windmolens misschien voorkomen en krijg je sneller een bredere acceptatie.”
Als dorpen op het terrein van energie volledig zelfvoorzienend willen worden, is behalve opwekking ook opslag van energie nodig, op een manier die geschikt is voor lokaal gebruik. Het onderzoek richt zich op twee methodes: energie als warmte opslaan in water en een milieuvriendelijke zeezoutbatterij.
Van der Windt: „Het bedrijf Ecovat ontwikkelde een buffersysteem voor energie in de vorm van een met water gevulde put. Energie wordt hierin in de vorm van warmte opgeslagen. Het is te gebruiken in combinatie met diverse energiebronnen, zoals een zonneweide of windmolens, maar ook restwarmte. Je kunt de energie opslaan wanneer die beschikbaar is en benutten wanneer er behoefte aan is. De omvang van de ondergrondse put varieert van 1500 tot 60.000 kubieke meter, maar ze zijn onzichtbaar in het landschap. In de stad kun je er bijvoorbeeld een speelveld op maken. Binnenkort wordt in Brabant de eerste in bedrijf genomen.”
Afhankelijk van de grootte van het vat kunnen er volgens Van der Windt algauw enkele honderden huishoudens van duurzame energie worden voorzien. „Ze kosten zeker 1 miljoen euro en hebben een terugverdientijd van vijf tot acht jaar. Maar het heeft wel toekomst. Ik denk dat er binnen twee tot vier jaar zeker vier van deze opslagsystemen in gebruik zijn.”
De tweede energiebuffer, de zeezoutbatterij, kan elektrisch rijden in een dorp stimuleren. „Deze nieuwe soort batterijen zijn bijvoorbeeld te koppelen aan oplaadpalen onder beheer van een coöperatie. Zo kun je lokaal geproduceerde energie ook weer lokaal gebruiken.”
Nu zijn er al diverse proefprojecten, onder andere in Hoogkerk, om een wijk door een slim netwerk onafhankelijk te maken van het landelijke energienetwerk. Maar er zit een groot verschil tussen deze projecten en het onderzoek van Van der Windt.
„Een project zoals in het Groningse Hoogkerk is van bovenaf opgezet, door een groot energiebedrijf. Wij richten ons op ontwikkelingen van onderaf: hoe kom je vanuit een lokaal initiatief tot een zelfvoorzienend systeem.”
Het onderzoek duurt vier jaar. Dat lijkt lang, geeft Van der Windt toe, zeker omdat de noodzaak tot een snelle omschakeling naar duurzame energie hoog is. „We willen natuurlijk snel vooruit, maar ook willen we ons huiswerk goed doen. Dat laatste is een les die we de afgelopen jaren hebben geleerd rond de biovergisters en de windmolens. De biovergisters bleken minder succesvol dan eerst gedacht, en een grote windmolen kan vaak op weinig steun van omwonenden rekenen. Tegelijk zie je om je heen dat het soms wel snel kan gaan.”
Er zijn al voorbeelden van zelfvoorzienende dorpen en gemeenschappen. Het Deense eiland Samso en het Duitse dorp Lathen bijvoorbeeld. „Die kennen een actieve energiecoöperatie. In Nederland is bijvoorbeeld Texel al een eind op weg.”
Wie de afgelopen jaren de duurzaamheidsontwikkelingen volgt heeft al heel wat ontwikkelingen en uitvindingen zien langskomen die eerst als ei van Columbus werden gepresenteerd maar waar later weinig van is vernomen. Is Van der Windt niet bang dat mensen wat sceptisch worden van de zoveelste vinding? „Dat gevoel begrijp ik wel, maar je zag het in de beginjaren van de film ook. Toen kwam men ook met verschillende technieken en systemen en bleven er uiteindelijk een paar over. Wat volgens mij belangrijk is, is brede betrokkenheid. Hoe meer mensen er bij nieuwe ontwikkelingen zijn betrokken, hoe minder kans op mislukken.”