Groot getal
Openbaring 7:9
„En ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen.”
Hoe komt „grote schare” overeen met de benaming van „een klein kuddeke”? Komt dit overeen met hetgeen steeds in de Heilige Schrift getoond wordt, dat er maar weinigen zalig worden, dat er maar weinigen ingaan door de nauwe poort die tot het leven leidt? Ik antwoord: dit strijdt in het geheel niet met de benaming „een grote schare.” Want klein en weinig zijn ze in vergelijking met hen die verloren gaan. Die zijn nog heel wat groter in aantal! „Velen zijn geroepen, maar weinige uitverkoren.”
Dit neemt echter niet weg dat Gods kinderen op zichzelf genomen toch een groot aantal uitmaken. Zó komen ze in onze tekst voor. De hemel moet geen lege plaats zijn! De vrucht van Jezus’ kostbare losprijs is niet bekrompen! De reden waarom deze grote schare niet meer geteld kon worden –zoals de 144.000 uit Israël erbij wordt genoemd–, is, omdat ze kwamen uit alle natiën en geslachten en volken en talen.
Het zijn woorden die eigenlijk allemaal hetzelfde betekenen. Wil men onderscheid maken? Men kan het eerste woord „natie” in het algemeen nemen voor allerlei soort volkeren en mensen, van welke jaren, stand of afkomst zij zijn en of ze man of vrouw zijn. En wil men de ruimte van dat woord dan nader verklaren, dan moet men eronder verstaan alle geslachten of stammen, hetzij van de Joden, hetzij van de heidenen.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam
(”De Bijbelse keurstoffen”, 1738)