De kerk als gulle gever
Naarstelijk aalmoezen verzamelen en deze „getrouwelijk en vlijtiglijk” uitdelen aan kerkleden en vreemden. Dat behoort, zo stelde de Dordtse Kerkorde van 1618/1619, tot „der diakenen eigen ambt.” Hoe vullen kerken uit de gereformeerde gezindte de diaconale roeping in, nu de overheid zich steeds meer uit het sociale domein terugtrekt? „Er wordt over nagedacht, maar we zijn er nog niet uit.”
Zuster van barmhartigheid
De participatiesamenleving van premier Rutte? Nee, die term was de synode van Dordrecht, die in 1618/1619 154 dagen lang vergaderde, beslist onbekend. Heel anders ligt dat tegenwoordig voor een doorsneediaken uit de gereformeerde gezindte. De periodiek van zijn kerkverband –De Saambinder, De Waarheidsvriend, De Wekker, De Wachter Sions –schetst het hem regelmatig: de overheid trekt zich terug uit het sociale domein, hevelt zorgtaken over naar gemeenten, maar bezuinigt stevig op de zorgbudgetten én doet mede daardoor een appel op onder meer de kerk.
Wie is er dan als eerste aan zet? Frappant genoeg waren het toch de afgevaardigden van de Dordtse synode die al in 1618/1619 het antwoord paraat hadden. „Der diakenen eigen ambt is de aalmoezen en andere armengoederen naarstelijk te verzamelen en dezelve getrouwelijk en vlijtiglijk, naar de eis der behoeftigen, met gemeen advies uit te delen, beide aan ingezetenen en aan vreemden”, schreven zij in artikel 25 van de Dordtse Kerkorde. De diakenen, dus, al dan niet met behulp van de door hen aangestuurde vrijwilligers uiteraard.
In 1907 noemde prof. dr. H. Bouwman, hoogleraar kerkrecht namens de Gereformeerde Kerk, in zijn boek ”Het ambt der diakenen” deze visie uit de Dordtse Kerkorde onverminderd actueel. Hij stelde dat de kerk ook in de twintigste eeuw moest optreden als „zuster van barmhartigheid.”
In recent onderzoek onder zo’n 250 protestantse, hervormde, gereformeerde, evangelisch-lutherse en Waalse kerken werd de financiële bijdrage van hun diaconaal vrijwilligerswerk geschat op zo’n kwart miljard euro: 100 miljoen rechtstreekse uitgaven en zo’n 4 miljoen uur diaconaal werk dat, uitgevoerd door een gekwalificeerde mbo’er, 40 euro per uur zou hebben gekost. Voor de Gereformeerde Gemeenten, de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Hersteld Hervormde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland zijn dergelijke, gedetailleerde cijfers niet beschikbaar, maar dat ook vanuit deze kerken kerkelijk vrijwilligerswerk wordt geboden, staat vast.
De komende weken schetst deze krant diverse (kerkelijke) vrijwilligersprojecten waaraan leden uit al deze kerken bijdragen. Voorafgaand daaraan schetsen vier woordvoerders hoe hun kerkverband aankijkt tegen de participatiesamenleving in wording en het doen van diaconaal, maatschappelijk werk.
Diaconessen
De synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland hoopt zich in juni te buigen over de gevolgen van de veranderingen in de zorg. In De Wachter Sions, het kerkelijk orgaan van het kerkverband, schetste G. R. van Leeuwen, die het deputaatschap psychosociale hulp (DPH) adviseert, de afgelopen weken wat diaconieën zoal te wachten staat. Bijvoorbeeld: betrokken raken bij het overleg met professionele hulpverleners en gemeenten over de hulp in een gezin.
„Voor veel hulpvragers is 2015 nog een overgangsjaar”, stelt Van Leeuwen, in het dagelijks leven directeur-bestuurder van drie basisscholen en daarnaast SGP-gemeenteraadslid in Neder-Betuwe. „De professionele hulp die al voor 1 januari was aangevangen, loopt vaak nog enkele maanden door, tot maximaal een jaar. Ik schat in dat we vanaf 2016 echt een groei zullen zien van het aantal hulpvragers dat moet terugvallen op het eigen netwerk.”
Van Leeuwen pleit in zijn artikelenserie voor de herintrede van „diaconessen” in kerkelijke gemeenten: geen ambtsdragers, maar kerkelijke vrijwilligers die zich toeleggen op de verzorging van zieken en ouden van dagen. „Paulus spreekt in Romeinen 12 en in 1 Timotheüs 5 ook over diaconessen. Het is bijzonder leerzaam om te herontdekken wat daarover is aangetekend door de kanttekenaren, Calvijn en Voetius.”
In sommige kerkelijke gemeenten krijgt de eigentijdse invulling van het diaconessenwerk al gestalte, merkt Van Leeuwen. „Onderdeel van de veranderingen in de zorg is dat de (thuis)verpleging en -verzorging vanuit de AWBZ is overgegaan naar de Zorgverzekeringswet. Voor gemoedsbezwaarden zijn de kosten ervan daardoor haast niet meer op te brengen. In sommige gemeenten hebben professionele verpleegkundigen daarom aangeboden de weekenddiensten voor deze groep voor hun rekening te nemen.”
Diakenen kunnen een belangrijke schakel vormen tussen een gezin en de professionele hulpverlening, schetst Van Leeuwen. „Het zou mooi zijn als ze aanwezig kunnen zijn bij het zogeheten keukentafelgesprek, het gesprek bij de hulpvrager aan huis, waarin de gemeente de achtergrond van de hulpvraag doorspreekt en de keus om wel of geen professionele hulp toe te kennen toelicht. In zo’n gesprek worden er lijnen uitgezet naar de professionele hulpverlening. Wettelijk is bepaald dat gemeenten hun hulpaanbod moeten laten aansluiten bij de godsdienstige gezindheid van de cliënt. Hulpvragers kunnen soms zo omhoogzitten dat ze elk aanbod accepteren. Daarom kan het goed zijn dat iemand hun op hun keuzevrijheid wijst.”
Nog geen problemen
De diaconie van de hersteld hervormde gemeente in Barneveld krijgt sinds het begin van de crisis meer hulpvragen dan daarvoor, zegt diaken H. Smits, tevens lid van de generale diaconale commissie van zijn kerkverband. Met de vervelende gevolgen van de decentralisatie in de zorg lijkt het echter tot dusver mee te vallen. „Extra veel hulpvragen als gevolg van de nieuwe wetgeving krijgt de diaconie niet. Al zou dat natuurlijk best nog kunnen gaan gebeuren.”
Of de overheveling van zorgtaken naar gemeenten goed verloopt, hangt volgens Smits niet alleen af van het beleid van de plaatselijke burgerlijke gemeente, maar ook van de aard van de bevolking. „De nieuwe wet gaat uit van de zelfredzaamheid van mensen. Er zijn gemeenschappen waar het zorgen voor jezelf en voor elkaar al een vanzelfsprekendheid is. De situatie is dan heel anders dan in een omgeving waar mensen anoniem zijn. Hier in Barneveld hebben veel mensen een ring van andere mensen om zich heen die hen helpen.”
Smits heeft nog niet gehoord van jongeren die door de Jeugdwet in de knel kwamen. Ook de bezuinigingen op de huishoudelijke hulp zorgden, voor zover de diaken weet, niet voor problemen. „Rond de jaarwisseling hebben we een rondgang gemaakt langs mensen die daarmee te maken kregen. Bejaarden die tot op dat moment hulp kregen vanuit de overheid vonden op een andere manier hulp, betaald of onbetaald. Iemand vond zijn dochter bereid om schoon te maken, een ander nam de werkster die ze altijd had rechtstreeks in de arm. In deze omgeving lijkt de impact dus gering. Tegelijk zeg ik: ik spreek als diaken van een kerkelijke gemeente. Als je geen lid van een kerk bent, kan de situatie er anders uitzien.”
Zou de gemeente nog iets voor niet-kerkelijken kunnen betekenen? Smits: „Daar wordt over nagedacht, maar daar zijn we nog niet uit.”
Wijsheid en tact
In reactie op de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) zijn in tal van gereformeerde gemeenten initiatieven voor kerkelijk vrijwilligerswerk van de grond gekomen, schetst J. J. Opschoor, lid van het dagelijks bestuur van het deputaatschap diaconale en maatschappelijke zorg (DMZ) van de Gereformeerde Gemeenten. „Over de reikwijdte daarvan beslist de plaatselijke kerkenraad. In de ene plaats is de kerkelijke thuishulp primair gericht op de eigen gemeenteleden, of om het Bijbels te zeggen, op de huisgenoten des geloofs, zoals bijvoorbeeld in Rhenen of Lisse. In andere nadrukkelijk ook op allen, zeg maar de dorpsgenoten buiten de kerk. Dat laatste is bijvoorbeeld in Hendrik-Ido-Ambacht het geval.
Tegenover initiatieven zoals die in Hendrik-Ido-Ambacht staan we als deputaatschap positief. Wel vereist de praktische uitvoering ervan vaak wijsheid en tact. In hoeverre kun je als kerkelijke gemeente nog de zeggenschap voeren over vrijwilligersprojecten, zoals bijvoorbeeld dagbesteding voor ouderen? Hoe voorkom je dat er in een zaaltje van de kerk net zoals in een café gekaart en gebiljart wordt, of dat je bijeenkomsten organiseert waarin geen plaats meer is voor het Woord van God? Dat zijn wezenlijke vragen. De plaatselijke context is soms medebepalend voor wat wel en niet kan.
Ons verpleeghuis Beth-San in Moerkapelle opent mede door de WMO dagelijks de deuren voor een één uur durende activiteit, bijvoorbeeld geheugentraining, die toegankelijk is voor alle dorpsinwoners. Dat kan daar, zonder dat het afbreuk doet aan de identiteit. Ik weet van een stadsgemeente die momenteel iets vergelijkbaars overweegt.”
Samen met de diaconale deputaatschappen van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de generale diaconale commissie van de Hersteld Hervormde Kerk opende DMZ in 2013 in Ouddorp De Oase, een diaconaal gastenhuis met een reformatorische identiteit voor gasten die psychisch en lichamelijk uit balans zijn en toe zijn aan een herstelperiode. „De Oase draait voor een belangrijk deel op vrijwilligers, dus dat past helemaal binnen de WMO”, lacht Opschoor. „De projectgroep jeugdhulpverlening van het DMZ inventariseert momenteel de mogelijkheden om een gezinshuis met een reformatorische identiteit op te starten voor jongeren uit de Gereformeerde Gemeenten die als gevolg van bijvoorbeeld gedragsproblemen niet langer thuis kunnen wonen.”
Hulp aan de ‘voorkant’
Nu de nieuwe Jeugdwet in werking is getreden is het de vraag of jonge hulpvragers inderdaad –zoals de overheid graag wil– zelfredzaam zijn en of hun sociale omgeving in staat is om bij te springen. Is hier een taak weggelegd voor diaconieën? Volgens A. Heystek, voormalig diaconaal consulent van de Christelijke Gereformeerde Kerken en lid van de werkgroep kerk en zorg van de Christelijke Hogeschool Ede, kunnen kerken zeker een rol spelen, maar niet op het terrein van de jeugdhulpverlening. Ze missen daarvoor de expertise, stelt hij. En ze hoeven professionele steun voorlopig ook niet van de burgerlijke gemeente te verwachten, omdat die druk is met haar nieuwe verantwoordelijkheden.
Wél kunnen kerken, vindt Heystek, een bijdrage leveren aan ‘de voorkant’ van de hulpverlening, door preventief te zorgen voor kinderen en jongeren die geen professionele zorg krijgen. „Ik pleit ervoor dat een kerkelijke gemeente zich ontfermt over de wijk rondom het kerkgebouw en bijvoorbeeld de samenwerking aangaat met de dichtstbijzijnde school. Dat hoeft niet perse een christelijke school te zijn. Juist in de breedte van de samenleving kunnen kerken van betekenis zijn.”
Heystek denkt bijvoorbeeld aan het bieden van huiswerkbegeleiding, opvang voor kinderen van werkende ouders en vakantieactiviteiten. „Hier en daar zouden zelfs een soort van gastgezinnen kunnen ontstaan, al is daar weer nauwere samenwerking met professionals voor nodig.”
Op die manier te werk gaan, vraagt van diaconieën het nodige maatschappelijke inzicht, stelt Heystek. „Complicatie daarbij is dat de rafelrandjes van de samenleving vanuit de Bijbelbelt niet altijd even goed te zien zijn.”
Diaconieën zijn daardoor volgens Heystek niet altijd overtuigd van de grootte van de nood die er is. „Wat daarbij meespeelt, is dat kerken en diaconieën sociale uitsluiting nog niet beleven en opmerken als een schrijnend probleem. Iemand kan een hoger inkomen hebben dan de gemiddelde Ghanees, en toch niet participeren in de samenleving omdat er geen geld is voor vakantie en de sportvereniging van de kinderen. Zoiets valt weg tegen de gemiddelde levensstandaard in Afrika, maar mag toch armoede worden genoemd.”
serie Christen in de samenleving
Dit is het eerste deel in een serie. Vrijdag deel 2.