In Duitse kerken klonk zeventig jaar geleden het woord ”schuld” nauwelijks
Het einde van de Tweede Wereldoorlog, zeventig jaar geleden, leidde ook in Duitsland tot volle kerken. Maar over wat er in de achterliggende jaren was gebeurd –de oorlogsmisdaden, de concentratiekampen– werd vanaf de kansels nauwelijks gerept. Er was ook geen oor voor. Want de hoofdschuldigen: dat waren de geallieerde overwinnaars, van 1918 en van 1945.
Op 8 mei 1945, vrijdag zeventig jaar terug, kapituleerde de Duitse Wehrmacht. De nieuwsdienst evangelisch.de publiceerde in het kader daarvan deze week een interview met de Duitse kerkhistoricus Stephan Linck. Deze reageert onder meer op de vraag hoe de Duitse kerken reageerden op het einde van de oorlog.
Schuld
Linck wijst op onder anderen de lutherse ”propst” van Lübeck, Johannes Pautke, die tijdens een kerkdienst het woord „vernietiging” gebruikte, maar dit betrok op de situatie waarin het Duitse volk zich op dat moment bevond. De lutherse predikant Wilhelm Halfmann, die een vooraanstaande rol had gespeeld binnen de Bekennende Kirche, legde op zondag 13 mei 1945 wel de vinger bij de verantwoordelijkheid van zijn eigen volk: „Hoewel we de waarheid wisten, hebben we gezwegen. Daarom zijn we medeschuldig („mit verstrickt in diese Schuld”).”
Linck erkent dat Halfmann het thema schuld hiermee ter sprake brengt, zij het in „zeer algemene en voorzichtige vorm. Er wordt schuld beleden, maar niet concreet benoemd.”
Te ver
Desondanks ging Halfmann hiermee voor velen al te ver. „Al snel kreeg hij te maken met sterke tegenkanting”, aldus Linck. „Wat hij zei, beviel de mensen, die in zeer groten getale de kerken binnenstroomden, helemaal niet.”
Het bleef dan ook bij deze ene, voorzichtige poging zijnerzijds. Korte tijd later richtte Halfmann zich in een circulaire tot de predikanten in Sleeswijk-Holstein. Daarin maande hij tot voorzichtigheid waar het ging om „volkszonden.” Alleen de eigen zonden van de christelijke gemeente dienden volgens hem beleden te worden.
Nog een voorbeeld: de oproep van een „koopman” uit Hamburg, in juni 1945, om de dag waarop de oorlog was begonnen –1 september– tot algemene boetedag uit te roepen, stuitte bij de bisschop van deze stad op afwijzing: de hoofdschuldigen aan de wereldoorlog waren de overwinnaars van 1918 en 1945. „In geen geval echter het Duitse volk.”
Stuttgarter schuldbelijdenis
Maar de Stuttgarter schuldbelijdenis van oktober 1945 dan? Linck wijst erop dat ook daarin geen concrete schuld wordt benoemd, en „geen woord over de jodenvervolging.”
Anderzijds, constateert de kerkhistoricus, was deze belijdenis voor die tijd een „waanzinnig waagstuk, dat enorm veel kritiek opriep. Er zijn archiefmappen vol protestbrieven. De teneur daarvan: hoe kan men zelf schuld belijden, als men zwijgt over de misdaden van de geallieerden?”
De kritiek kwam niet alleen van predikanten, ook „van onderop.” Het grootste deel van de Duitse bevolking voelde zich gedurende de laatste oorlogsjaren slachtoffer, zegt Linck in het interview. „Men voelde geen verantwoordelijkheid meer voor wat er gebeurde – Hitler had het gedaan, de nazi’s hadden het gedaan, en daar hoorden zij niet meer bij. Dat zij zelf doorgaans ook tot degenen hadden behoord die ”Sieg Heil” hadden geschreeuwd en de overwinning op Polen en de invasie in de Sovjet-Unie hadden toegejuicht, werd compleet verdrongen.”
Linck verklaart de stemming in de Duitse kerken onder meer uit het feit dat deze na de ineenstorting van het Derde Rijk „volledig volliepen. Al snel wisten zij: onze kerken zullen zo vol niet blijven als we over jodenvervolging en concentratiekampen gaan praten.”
Denazificatie
Vergelijkbare ontwikkelingen ziet de historicus ten aanzien van de „denazificatie” van de kerken, de zuivering van nazi-elementen daarin. Dit gebeurde bepaald niet overal. Zo kon Hans Beyer, een medewerker van de beruchte nazileider Reinhard Heydrich, in 1947 hoofd van de persdienst van de Evangelische Kerk in Sleeswijk-Holstein worden.
Toch waren er ook kerken die de zuivering wél ernstig namen. De landskerk van Lübeck bijvoorbeeld. Linck: „Geestelijken die lid waren geweest van de beweging van Duitse Christenen moesten zich ten overstaan van de hele gemeente verantwoorden. De meesten deden dat niet – en werden met emeritaat gestuurd. Met 25 procent heeft de kerk van Lübeck het hoogste denazificatiepercentage van Duitsland waar het ging om de geestelijkheid op haar naam staan.”
Antisemitisme
Hoe gingen de kerken om met het antisemitisme? De lutherse theoloog Wilhelm Halfmann had bijvoorbeeld de publicatie ”De kerk en de Joden” op zijn naam staan. Linck: „Hij uitte zich daar niet over, totdat in 1959 zijn verleden bekend werd. Halfmann heeft zich er toen officieel van gedistantieerd. In persoonlijke brieven bleef hij evenwel antisemitische standpunten innenmen. Die had hij als het ware verinnerlijkt.”
De kerkhistoricus constateert dat het voor de generatie Duitsers die tóén leefde bijzonder moeilijk was op de jaren die gepasseerd waren te reflecteren. Het was voor hen duidelijk: Duitsland was ineengestort. „Over bevrijding sprak bijna niemand. Officieel gebeurde dat pas in de beroemde rede van Richard von Weizsäcker, in 1985, voor het eerst. Een keerpunt in de herinneringscultuur van ons land.”
Linck: „Een predikant heeft ten aanzien van dit thema een keer tegen me gezegd: „Het volk Israël moest veertig jaar door de woestijn gaan.” Dat zag je ook hier gebeuren.”
Kaïnsteken
Dr. Katharina von Kellenbach, recent in Nederland, concludeert in haar in 2013 verschenen boek ”The Mark of Cain. Guilt and Denial in the Post-War Lives of Nazi Perpetrators” (”Het Kaïnsteken. Schuld en ontkenning in het leven van nazimisdadigers na de oorlog”) dat –ook– bij nazimisdadigers, op een enkele uitzondering na, elke vorm van schuldbesef over hun oorlogsmisdaden ontbrak. „Gelukkig was dat schuldbesef er in de volgende generaties wel.”
Lees ook: