Martelaar Lieven van de Meern werd verbrand
Lieven van de Meern is halverwege de zestiende eeuw ouderling in het Vlaamse Gent. Hij zet zich met al zijn krachten in voor de kerk die zich van Rome heeft losgemaakt. Tijdens een reis naar het Vlaamse Honscoten arresteren knechten van de bloedraad van de hertog van Alva hem. Ze sluiten hem vanwege ketterij op in de gevangenis in Vuren. Hoewel hij weinig te eten krijgt en wordt gemarteld, dankt hij God dat Die hem „uit de duisternis van de afgoderij heeft verlost, en door Zijn genade heeft waardig gemaakt om een getuige te zijn van de waarheid.”
Dat is ook de toon van de brief die hij op 17 september 1573 naar zijn vrouw en kinderen schrijft. „Mijn beminde, acht het toch voor een grote blijdschap als ons de goede God bezoekt met kruis en lijden, en dat om Zijns heiligen Naams wil, want dit is een zeker bewijs dat wij tot Zijn lieve kinderen en uitverkorenen behoren.”
Van de Meern roept zijn vrouw op niet bedroefd te zijn. „Daarom, mijn lieve vrouw en kinderen, bid ik u, uit de grond van mijn hart, u toch niet te zeer te bedroeven over mijn dood en over de vervolging die u ondergaan moet om der gerechtigheid wil, omdat dit nu de wil van God over ons is, want Hij zal ons, die hier een korte tijd verdrukt worden, de eeuwige blijdschap geven.”
Hij vraagt om gebed. „Hiermee beveel ik u de almachtige Heere en het woord Zijner genade aan en bid u mij te gedenken in uw gebeden, net zoals ik doe zolang ik in deze aardse tent wonen zal. Wees altijd goed getroost in de Heere, en groet alle kinderen van mij met een heilige kus, en ik groet u allemaal evenzeer in de Heere.” Er volgen nog verschillende brieven vol vermaningen om trouw te blijven.
Oktober 1573 moet hij zich verantwoorden voor de rechter. Van de Meern volhardt, waarop het doodvonnis wordt uitgesproken. Hij zal worden verbrand. Van de Meern dankt God voor dat vonnis. Als de dienaren van de rechter hem naar de gevangenis brengen, roept hij de Heere aan met Psalm 42: „Als een hert gejaagd, o Heere.”
Op 15 oktober 1573 wordt hij naar de gerechtsplaats gebracht. Daar geeft hij zijn lichaam „kalm” over en draagt hij zijn ziel „vol vertrouwen” op aan zijn Zaligmaker.