„We zijn allemaal buitenlanders”
Mevrouw J. F. Mona Saroinsong uit Sulawesi coördineert een crisiscentrum dat twaalf kerken daar hebben opgezet. Het centrum helpt vluchtelingen en slachtoffers van het geweld tussen christenen en moslims te leren omgaan met hun verleden en een nieuwe toekomst op te bouwen. Cursussen en workshops beogen een mentaliteitsverandering.
Saroinsong is dezer dagen in Nederland, onder meer voor een bezoek aan Kerkinactie en Open Doors, waar ze gisteren de pers te woord stond. Het is niet de eerste keer dat de energieke Indonesische Nederland aandoet: enkele jaren geleden rondde ze haar studie af aan het Haagse Institute of Social Studies (ISS). Intussen doceert ze Engels en Duits aan een Indonesische universiteit in Sulawesi. Als vrijwilliger coördineert Saroinsong een crisiscentrum dat twaalf protestantse kerken hebben opgezet.
Een belangrijke functie van het crisiscentrum is de coördinatie van hulpverlening. Als iemand Saroinsong belt met de vraag om medische hulp, kijkt zij of er een arts te vinden is die deze persoon kan helpen, of regelt ze opname in een ziekenhuis. Voor de opvang van vluchtelingen zijn speciale kampen ingericht.
Vooral vanuit Centraal-Sulawesi (rond de stad Poso) zijn recent alarmerende berichten gekomen over aanvallen op christenen en dreigende uitsluiting uit de samenleving. In dat gebied is de situatie op dit moment gespannen, maar ook het zuiden geeft potentieel voor conflicten tussen christenen en moslims, zegt Saroinsong, die zelf in het noorden woont, waar christenen zo’n 80 procent van de bevolking vormen. De moeilijkheden van de laatste jaren hebben te maken met het optreden van radicale moslimgroepen, maar dat niet alleen. „Gewelddadige moslims vormen maar een klein percentage van het totale aantal moslims; je hebt het misschien over 5 tot 10 procent”, legt Saroinsong uit. „Veruit de meeste moslims zijn het niet eens met deze agressie.”
De hulpverlening aan getroffenen brengt eigensoortige problemen met zich mee. Sommige mensen aarzelen om geholpen te worden, ze hebben negatieve ervaringen uit het verleden. En geef je uitsluitend hulp aan christenen onder de slachtoffers, dan kan dit weer jaloezie oproepen bij moslims, die evengoed in nood kunnen zitten. Saroinsong vindt dit een punt om goed in de gaten te houden. Daarom legt het crisiscentrum niet alleen contacten met christelijke, maar ook met seculiere en islamitische organisaties.
Sommige programma’s worden gezamenlijk uitgevoerd. „Pas hebben we een interreligieuze workshop gehad met zowel christenen als moslims. We praten dan niet over de inhoud van de godsdienst, maar over wat je met elkaar gemeen hebt. Waarin lijk je op elkaar? Dat je mens bent, dat je geschapen bent naar het beeld van God. Dat is het beginpunt. En vervolgens verschil je van elkaar in geslacht, godsdienst, etnische afkomst, taal, en ga zo maar door. Er bestaat een slogan dat we ”allemaal gelijk” zijn. Dit is echter niet juist: beter kun je proberen uit te leggen dat er verschillen zijn, maar dat dit helemaal niet erg is. Verschillen kunnen juist heel mooi zijn. Ik was pas in Bazel, Zwitserland, en zag daar een poster met de uitspraak: We zijn allemaal buitenlanders. Met zo’n uitspraak kan ik veel meer, dat is een goeie.”
Tijdens de cursussen en workshops die Saroinsong aan het crisiscentrum geeft, benadrukt ze het belang van persoonlijke contacten. Indonesiërs hebben de neiging formeel te zijn, maar juist in een formele benadering blijf je ver van elkaar af staan. Als iemand getroffen is door een ziekte of bijvoorbeeld geen geld heeft om in basisbehoeften te voorzien, bereik je in de persoonlijke sfeer veel meer dan in de formele. Dan zeg je: ik heb nog een vriend daar, laten we hem bellen.”
Saroinsong merkt in de vele contacten die ze met moslims heeft dat de relatie gespannen is. „Vroeger kon je nog wel eens zeggen als er ergens moslims op de grond zaten: Hé, hebben jullie geen bank meer? Zo’n grapje zou nu niet meer kunnen, het ligt allemaal heel gevoelig.” Daarom is de universitair docente blij dat vorig jaar april, voor het eerst sinds het uitbreken van het conflict, weer christenen en moslims bij elkaar in één zaal zaten. Harmonieus samenleven is niet iets waar de staat over beslist: het komt in de samenleving tot stand”, onderstreept ze.
Saroinsong zou het liefst een mentaliteitsverandering tot stand willen brengen. „Wat doe je bijvoorbeeld als je vader is gedood door iemand die bij je in de buurt woont? Ruim je de dader uit de weg, met als argument: ik dood hem, want hij heeft mijn vader gedood? Onder cursisten proef je die agressieve gevoelens. Bij het woord ”conflict” denken ze vaak direct aan haat, geweld, bloed en doodslag. Aan de hand van eenvoudige voorbeelden maak ik dan duidelijk dat een conflict niet per se met doodslag te maken heeft. Een conflict heb je ook als je 50 euro hebt en je wilt een blouse kopen die 75 euro kost. In een andere winkel zie je dezelfde blouse voor 50 euro, maar je vindt de kleur van de blouse van 75 euro mooier. Conflicten behoren tot onze werkelijkheid.”
Saroinsong spreekt dan met haar studenten vervolgens over het begrip verzoening, en hoe dat concreet in de relatie tot medemensen een rol kan spelen. Zo alleen kan de spiraal van haat en geweld worden doorbroken.
In discussies met haar cursisten komt soms de Bijbel op een complexe manier ter sprake, heeft ze ervaren. „Neem bijvoorbeeld Abraham, die van God opdracht krijgt zijn zoon te doden. Als God je opdracht geeft een moord te plegen, moet je dit dan doen? Die vraag heb ik eens aan deelnemers voorgelegd. Eerst kreeg ik geen antwoord, maar na enige tijd zei een vrouw, zelf vluchtelinge: Dit verhaal betekent dat je je leven helemaal aan God moet overgeven, dat je alle dingen aan Hem moet overlaten, zonder na te denken.”