Pakistaanse christenen op zoek naar veilige plek
CHIANG MAI. Steeds meer Pakistaanse christenen verlaten noodgedwongen hun thuisland. Buurlanden willen hen niet, Europa en de Verenigde Staten zijn vaak geen haalbare kaart. Dus wijken veel vluchtelingen uit naar bijvoorbeeld Thailand of Sri Lanka. Eenmaal daar, belanden velen van hen in de illegaliteit. Het verhaal van zendingsechtpaar Robert en Farah Imtaz in Thailand.
In de wijk Hangdong in Chiang Mai is het druk. Tussen de rode songtaws, geurige eettentjes en boeddhistische tempels pruttelt een kanariegele Daihatsu. Het zijn Farah en Robert met hun twee tienerkinderen. Na doodsbedreigingen lieten ze een jaar geleden alles achter en vluchtten ze vanuit het land van Mohammed naar het land van de boeddha. „Het was voor ons als christenen echt niet meer veilig.”
Ze zijn niet de enige Pakistanen die veiligheid zoeken in Zuidoost-Azië. De aanhoudende, soms gewelddadige onderdrukking van christenen heeft een exodus van Pakistaanse christenen teweeggebracht. Voor christenen is het in buurlanden Afghanistan en Iran niet veel beter, oosterbuur India zit niet op Pakistanen te wachten en China, in het noorden, evenmin. En dus pakken de Pakistanen die het zich kunnen veroorloven het vliegtuig. Naar Sri Lanka, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Fiji, Christmaseiland, Griekenland, Kenia en Malta.
Exacte cijfers zijn moeilijk te achterhalen, omdat velen illegaal in het land verblijven, maar het VN-commissariaat voor de vluchtelingen UNHCR registreerde in 2013 ongeveer 2000 vluchtelingen uit Pakistan in Thailand en ruim 1500 in datzelfde jaar in Sri Lanka.
Christenen en andere minderheidsgroeperingen zijn in Pakistan bijzonder kwetsbaar vanwege de blasfemiewet die deel uitmaakt van de grondwet, vertelt Robert Imtaz. „De wet wordt willekeurig toegepast en een eerlijk proces is vaak niet aan de orde. Iemand die zich kritisch uitlaat over de islam, de profeet Mohammed of over de Koran, kan de doodstraf tegemoet zien.” De blasfemiewet is bepaald geen dode letter, zo bleek uit de zaak van de christin Asia Bibi, die afgelopen najaar in hoger beroep ter dood werd veroordeeld door het hooggerechtshof van Lahore. Mede door druk van de internationale gemeenschap zal het hooggerechtshof zich in mei nogmaals over de zaak buigen.
Bekeren
„Het is niet eenvoudig om als zendeling aan het werk te zijn in ons land”, zegt Robert Imtaz. „Gesprekken met andersgelovigen zijn altijd beladen. Zodra je bijvoorbeeld in de bus stapt, zullen de mensen een praatje maken en een van de eerste vragen gaat dan over Mohammed. Als blijkt dat je christen bent, zullen ze er alles aan doen om je te bekeren.”
Robert en Farah werkten als zelfstandige zendelingen in arme dorpen buiten Lahore. Beiden zijn opgegroeid in een christelijk gezin. Ze gingen naar een rooms-katholieke kerk, maar zijn later in de pinksterbeweging actief geworden. In 2005 richtten ze een eigen organisatie op: Rejoice Ministry of Pakistan. Ze evangeliseerden onder arme bevolkingsgroepen en zetten een weeshuis op poten. Via lokale initiatieven probeerden ze armoede tegen te gaan. Verder organiseerden ze Bijbelstudies en aanbiddingsdiensten, met Farah als zangeres en Robert als predikant.
In mei en juni vorig jaar kregen Robert en Farah anonieme, bedreigende telefoontjes. Dat volgde op een incident in maart. Robert haalt een fotoalbum tevoorschijn. „Kijk”, wijst hij, „we waren bijeen voor een gebedsdienst voor Israël. De Bijbel roept ons immers op het volk van God te eren. Niet lang hierna werden we bedreigd. Gemaskerde mannen met wapens verboden ons nog langer onze bijeenkomsten te houden en bezoeken af te leggen.”
Dit soort incidenten staat niet op zichzelf. In 2013 zijn veel christenen in Pakistan geconfronteerd met discriminatie en bedreiging. Huizen van christenen en hun kerken werden in brand gestoken. Ook vrienden en kennissen van Farah en Robert zijn bedreigd; sommigen zelfs vermoord. De angst, onzekerheid en onveiligheid deden hen uiteindelijk besluiten te vertrekken. „Een Amerikaanse zendeling financierde vier tickets naar Thailand. Voor ons is hij een door God gezonden engel”, zegt Robert.
Maar eenmaal in Thailand wachten er nieuwe problemen. Enkele jaren geleden werd Thailand in de World Refugee Survey van de Amerikaanse vluchtelingenorganisatie USCRI net als onder meer Gaza, Kenia en Jemen bestempeld als een van de ergste plaatsen om als vluchteling te verkeren.
In Thailand ontbreekt nationale wetgeving. Het gevolg is dat veel vluchtelingen in een soort niemandsland terechtkomen en op zichzelf of op de steun van hulporganisaties aangewezen. Velen worden opgesloten in detentiecentra of verblijven in vluchtelingenkampen in de westelijke grensstreek met Birma.
UNHCR heeft toestemming van de Thaise autoriteiten om een rol te vervullen in het registreren van de Pakistaanse vluchtelingen in Thailand. Op basis hiervan wordt een ”refugee registration certificate” afgegeven.
Robert haalt de zorgvuldig bewaarde certificaten van het gezin uit zijn tas. „Maar daar blijft het bij. UNHCR geeft ons geen onderdak of geld om eten van te kopen”, zegt Robert, die hoopt uiteindelijk in Amerika of Canada terecht te komen. „Als dat al lukt, duurt het nog jaren.”
Psalm 23
Het gezin Imtaz wacht een lange periode van onzekerheid. Robert geeft les, maar vreest de intensieve controles van het Thaise leger op illegale werknemers. Farah is een bedrijfje gestart. Op bestelling bezorgt ze zelfgemaakt Pakistaans en Indisch eten bij mensen thuis. Onder aan de lijst met pittige gerechten op de menukaart van ”Farah’s Kitchen” staat een vers uit Psalm 23: „De Heere is mijn herder, mij zal niets ontbreken.”
Van de Thaise christelijke gemeenschap kunnen Farah en Robert weinig verwachten. Deze kerken zijn klein en jong. Ze hebben weinig middelen en lijken veelal naar binnen gericht te zijn. Achter de schermen vangen moslimorganisaties in Bangkok christelijke vluchtelingen op, maar feitelijk hebben ze er de middelen niet voor. Ze roepen de hulp in van buitenlandse christelijke organisaties.
Farah en Robert zijn hoopvol, zeggen ze als ze in hun kanariegele autootje stappen –met op de achterklep onder een grote ichthusvis de tekst: „Don’t follow this car but follow Jesus (Volg deze auto niet, maar volg Jezus). „God heeft ons hier gebracht; hij zal ons ook verder helpen om deze tijd door te komen.”
Adriana van Maanen-de Fijter is woonachtig in Chiang Mai in het noorden Thailand, waar ze samen met haar echtgenoot actief is namens de hulpverleningsorganisatie Kerk in Actie.