Goed van God spreken na verwoestende brand
BARNEVELD. Vijftien jaar werkte Henk van Vliet (32) aan de opbouw van zijn trappenbedrijf. Vorige week woensdag brandde zijn werkplaats tot de grond toe af. Zijn vertrouwen op God is niet beschaamd geworden.
„We zaten ’s avonds om vijf voor tien op de bank toen de telefoon ging. Mijn collega belde. Of ik wist dat er brand was bij de loods naast ons bedrijf. Ik wilde er onmiddellijk naartoe. Samen met mijn vrouw Magda ben ik naar Putten gereden, in de veronderstelling dat het alleen om het bedrijf van de buren ging.
Op een paar kilometer afstand zagen we al een enorme rode gloed. Hoe dichter we bij de brand kwamen, hoe meer ik het besefte: mijn bedrijf brandt ook. Toen gebeurde er een wonder. Alle spanning viel van mij af en ik mocht zeggen tegen mijn vrouw: „Want God was aan mijn zij. Hij ondersteunde mij in ’t leed, dat mij genaakte.” En ik mocht ook getuigen: „In God is al mijn heil, mijn eer, mijn sterke Rots, mijn tegenweer, God is mijn Toevlucht in het lijden.” Het was alsof de zon scheen in de duistere nacht. Ik mocht het allemaal aan Hem overlaten en werd gelukkig bewaard voor opstand.
Bij de Kolthoornseweg werden we tegengehouden door de politie. Toen we mochten doorlopen, was de eerste die we zagen burgemeester Lambooij van de gemeente Putten. Ik vertelde hem welke kracht ik zojuist van de Heere had gekregen. Verder kon ik alleen maar toezien hoe mijn levenswerk, dat ik in vijftien jaar had opgebouwd, in enkele uren tot as verbrandde. Al mijn machines, mijn houtvoorraad, mijn kantoor: er bleef niets van over.
Ik heb mijn familie en beste vrienden gebeld. Ze kwamen naar Putten. Het doet je ontzettend veel als ze om je heen gaan staan. Mijn vrouw zei nog: Henk, we staan hier gelukkig nog samen. Jij bent zelf nog gespaard gebleven. En onze kinderen liggen veilig thuis op bed. En dat is ook zo, het zijn uiteindelijk alleen maar spullen die verbrand zijn, geen mensen.
Ook onze dominee, ds. De Wit van de gereformeerde gemeente in Barneveld, heb ik nog gebeld. Ik vertelde dat alles was verbrand, maar dat de Heere bewaarde voor opstand. De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen.
Midden in de nacht kwamen we thuis. De slaap wilde niet komen. Toen mochten we zingen uit Psalm 25: „Heer’, ai, maak mij Uwe wegen, door Uw woord en Geest bekend.” Ook uit het derde vers: „Milde handen, vriend’lijk’ ogen, zijn bij U van eeuwigheid.” Ik mocht onderschrijven dat ik tijdelijke straffen had verdiend. Dat het om mijn zonden was, dat ik gekastijd werd.
De dagen na de brand had ik nodig om alle relaties op de hoogte te stellen van de brand. Ik zou die donderdag een trap plaatsen, maar ik moest de klant bellen dat het niet doorging. Er werd ’s middags een bos bloemen bezorgd van diezelfde klant. En zo hebben we ontzaglijk veel gekregen, het werd waarheid: „Mij is het goud en het vee op duizend bergen.”
Ik had mijn werkplaats niet verzekerd, in vertrouwen op de Heere. En dat vertrouwen is alleen maar groter geworden. Een uur nadat ik bij de brand arriveerde, hadden mijn collega en ik al werk als zzp’ers in de bouw aangeboden gekregen. De bus vol met gereedschap stond normaal gesproken in de werkplaats, maar die nacht wonderlijk genoeg niet. Zodoende kon ik afgelopen maandag samen met Jan-Dirk aan het werk. Tot aan de bouwvakvakantie heb ik werk. De Heere zal er verder in voorzien. Hij zal zorgen dat mijn vrouw, drie kinderen en ik niets tekortkomen.
Zondag werd er ’s morgens een preek gelezen over Simon van Cyrene die het kruis achter de Heere Jezus aan mocht dragen. Het was voor mij een groot wonder verwaardigd te worden dat kruis achter de Heere Jezus te mogen dragen. Hij is niet alleen geld en goed verloren, maar heeft zelfs Zijn leven gegeven. En dat voor een volk, verloren in zonde en schuld.
Omdat ik op dit moment herstellende ben van een hernia, mag ik niet langer dan een kwartier zitten. Ik kan dus al weken niet naar de kerk. Maar ik kon ’s avonds niet langer thuisblijven, ik moest naar Gods huis. En daar zongen we Psalm 26:8: „Wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel.” De Heere heeft gegeven dat ik de hele dienst kon blijven.
Voor het opnieuw opbouwen van mijn bedrijf heb ik geen vrijmoedigheid, hoewel ik van diverse kanten daarvoor mogelijkheden heb gekregen. De Heere heeft hiermee wat te zeggen. Wat dat is weet ik niet, dat weet de Heere alleen. Ik weet dat Hij het heeft afgenomen en dat het goed is wat God doet. En mijn grootste zorg sinds de brand is: Wat zult Gij met uw grote Naam doen?”