Debat: Vraag is of argumenteren over Godsbestaan zin heeft
AMSTERDAM. Is het zinvol om met argumenten het bestaan van God aannemelijk te maken? In het goed gevulde debatcentrum de Rode Hoed in Amsterdam betoogden de filosofen Jeroen de Ridder en Emanuel Rutten dinsdagavond van wel. Theoloog en dichter Huub Oosterhuis en bestsellerauteur Franca Treur bleken daarentegen sceptisch.
De bezoekers van het debat worden door debatleider Wilfred Scholten al snel uit de droom geholpen: „Het ultieme antwoord over het bestaan van God zult u vanavond niet krijgen. We willen met elkaar verkennen of het zinvol is om redelijke argumenten voor het bestaan van God te geven.”
Dit verkennende debat wordt georganiseerd door ForumC, een kennisplatform op het gebied van geloof, wetenschap en samenleving, en het Abraham Kuyper Center for Science and Religion van de Vrije Universiteit (VU), in samenwerking met de Rode Hoed.
Aanleiding voor het debat is het onlangs verschenen boek ”En dus bestaat God” van de hand van de beide filosofen, waarin argumenten voor het bestaan van God worden aangedragen. Ton van Brussel, directeur van de Rode Hoed, laat weten dat met het verschijnen van dit boek een trend valt waar te nemen. Volgens hem is er sprake van een opmerkelijke tegenbeweging: „Gelovigen hebben tegenwoordig de behoefte om te beargumenteren waarom ze op aarde zijn. Dat markeert de tijdgeest.”
Hoewel Franca Treur zich hardop afvraagt hoe groot deze recente ontwikkeling nu werkelijk is en of de „mannen van de VU (Rutten en De Ridder, red.) niet gewoon heel goed zijn in pr”, is Emanuel Rutten van mening dat er sprake is van het doorwerken van een ontwikkeling die in Amerika al sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw aan de gang is.
Voor Treur zijn de argumenten niet overtuigend. „Jullie beginnen bij het einde. De uitkomst staat al vast en vervolgens wordt dat beargumenteerd. Bovendien is het vreemd dat jullie een redelijk fundament proberen te leggen, maar dat ik daarna in onredelijke dogma’s als de Drie-eenheid moet geloven.”
Domme mensen
Het debat betreft uiteindelijk niet in de eerste plaats de geldigheid of consistentie van de argumenten die in het nieuwe boek worden gepresenteerd, maar de vraag wie het nu eigenlijk overtuigt.
Zelf geven beide auteurs aan de argumenten niet nodig te hebben voor hun geloof in God. De Ridder, gelovig opgevoed, vertelt dat hij nooit een geloofscrisis heeft gekend waarin hij dergelijke argumenten voor het bestaan van God nodig had. „Ons boek wil het bekende frame dat atheïsten nadenkende en gelovigen domme, naïeve mensen zijn, doorbreken.”
Rutten zegt dat niet zozeer redelijke argumenten, maar de teksten van Augustinus een grote rol hebben gespeeld in het proces waarin hij zichzelf christen is gaan noemen. „De argumenten die wij geven, maken het bestaan van God weer tot een redelijke optie. Als ik in mijn studententijd deze argumenten had gehoord, had ik misschien wel eerder opengestaan voor het christendom.” Hij haast zich te zeggen dat het boek geen betoog is voor de redelijkheid van het christendom –„dat is een ander onderwerp”– maar voor een algemeen theïsme, het standpunt dat er een god bestaat.
Bonussen
Voor Huub Oosterhuis is een dergelijk spreken over God betekenisloos. „Mijn vraag zou meteen zijn: over welke God hebben jullie het? Er zijn in onze cultuur minstens twee goden voorhanden: de mammon: de god van „ik eerst” en de bonussen. Bij deze god gaat het om geld, macht en uiteindelijk slavernij. Daartegenover staat de God van de Bijbel, Die spreekt over bevrijding uit de slavernij van Egypte.”
Het boek overtuigt Oosterhuis dan ook niet. „Ik bevind me in de positie van Pascal. Ik geloof niet de God van de filosofen en de geleerden, maar de God van Abraham, Izak en Jakob. Dat is een volstrekt andere beleving. Ik ben onder de indruk van de sterke redenering, maar wat verklaart die? Jullie spreken over God op een abstracte manier, als over een persoonlijke lichaamsloze Geest. Maar een persoon heeft een wil. Wat is die wil dan?”
Het is ook Oosterhuis die met een opmerking de totaal verschillende benaderingen van het spreken over God illustreerde. Na een betoog van Rutten voor het noodzakelijke bestaan van God als eerste oorzaak van alles wat bestaat, het zogenaamde kosmologische argument, reageert Oosterhuis: „Wat je wilt zeggen, is dit: in den beginne schiep God de hemel en de aarde.”