Het donkere bestaan van een flexwerker
Mensen met onzeker werk –vooral flexwerkers, oproepkrachten en uitzendwerkers– verdienen vaker onvoldoende, vinden moeilijker een woning en maken zich meer zorgen over hun baan dan mensen met een vaste betrekking.
Wat velen al vermoedden, heeft de vakbeweging FNV in cijfers gevat: flexwerkers hebben het zwaar. Het vervelendste is dat deze groep ook nog eens snel groeit.
In vrijwel alle sectoren komen ze voor: de flexwerkers, oproep- en uitzendkrachten. Hetzij met een nulurencontract, hetzij met een beperkte aanstelling. Maar altijd in onzekerheid over de hoeveelheid werk die de komende dag, week of maand weer op hen ligt te wachten. Dat zij meer dan gemiddeld financiële zorgen hebben, ligt voor de hand. Hoeveel meer, dat wisten we nooit. Met het rapport ”Gezocht: een echte baan”, dat gisteren werd aangeboden aan minister Asscher van Sociale Zaken, geeft vakcentrale FNV daar nu inzicht in.
Eerst maar even de cijfers. Grofweg een kwart tot een derde van de werkzame beroepsbevolking (7,2 miljoen mensen) heeft onzeker werk. Daaronder vallen ook de medewerkers met een tijdelijk contract en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Van die laatste groep –in tien jaar tijd met 50 procent gestegen tot bijna 1 miljoen– heeft natuurlijk slechts een deel uit nood voor het onzekere bestaan gekozen. Een vijfde van de mensen met onzeker werk blijkt zijn rekeningen niet op tijd te kunnen betalen; 38 procent van de oproepkrachten en werknemers met een nulurencontract heeft zelfs moeite met het vinden van een huurhuis, en dat geldt ook voor een kwart van de uitzendkrachten. En van deze groep verdient 15 procent nog minder dan het wettelijk minimumloon. Naast de financiële onzekerheid ligt ook het sociale leven van een flinke groep flexwerkers nog eens stil, zegt FNV-bestuurder Mariëtte Patijn. Ze moeten immers buiten de gewerkte uren vaak nog stand-by blijven. „Denk aan de distributiemedewerker die elke nacht om 4.00 uur zijn bed uit moet of de apothekersassistent die veertig uur beschikbaar moet zijn en er uiteindelijk twintig wordt ingeroosterd. In de zorg en het onderwijs komen deze constructies ook steeds vaker voor.”
Loopbaancoach Tjeerd van Dam herkent de conclusies uit het FNV-rapport. Hij spreekt van een tweedeling op de arbeidsmarkt tussen flexwerkers en mensen met een vast contract. „Wij organiseren regelmatig ”jobless events” voor jongeren en merken dat veel deelnemers echt met de situatie in hun maag zitten. Kreeg je vroeger bij goed functioneren vaak snel een vaste betrekking, tegenwoordig is er sprake van een opstapeling aan tijdelijke contracten. In sommige sectoren, zoals de supermarkten, speelt leeftijd ook nog eens een rol. Mensen worden snel te duur, hoe goed ze ook zijn. Het idee dat je geen invloed hebt op je eigen situatie, is heel vervelend.”
Het feit dat relatief veel flexwerkers tot de lager opgeleiden behoren, zorgt er volgens Van Dam voor dat het probleem onderbelicht blijft. „Deze groep laat zich minder vaak horen en bepaalt dus minder de politieke agenda. De impact van de problemen dringt niet door in de rest van de samenleving.”
Toch is het niet louter een probleem van de onderkant van de arbeidsmarkt. Zelfs veel medewerkers in het hoger onderwijs ontkomen niet aan tijdelijke banen, zegt de Utrechtse hoogleraar arbeidsmarkt Joop Schippers. Zeker de afgelopen zeven jaar zijn werkgevers, ook in de hogere sectoren, door de economische crisis terughoudend geworden in het vertrekken van vaste aanstellingen. „Dat zorgt ervoor dat mensen niet kunnen profiteren van de maatschappelijke voordelen, zoals het afsluiten van een hypotheek. Het betreft steeds meer functies. Ging het vroeger om de catering- en schoonmaakmedewerkers, nu zie je het probleem door de hele arbeidsmarkt heen.”
De vraag hoe we het kunnen oplossen, is geen eenvoudige. Van Dam zegt dat de sleutel tot succes zowel bij de werkgevers als de werknemers ligt. „Die laatste groep doet er goed aan wat meer aan de lange termijn te denken. Te vaak wordt nu in korte klussen gedacht, zodat de mensen weer voor even van inkomsten zijn verzekerd. Het gevolg is dat ze een gefragmenteerd cv hebben en zich niet ontwikkelen. Zo worden ze nooit een continue factor voor een bedrijf. Werkgevers hebben op hun beurt de taak om de inzetbaarheid van hun mensen te vergroten, zodat deze echt aan de organisatie worden gebonden. Ook hier is vaak sprake van kortetermijndenken. Als iemand niet meer voldoet, komt de volgende. Met een beetje meer inzet hoeft dat niet.”
Schippers denkt wel dat de limiet aan flexibele contracten in zicht komt. Hij baseert dat op politieke geluiden en nieuw afgesloten cao’s die grenzen stellen aan het aantal tijdelijke krachten. „Ergens is er wel het besef dat er cultuurdragers nodig zijn. Niemand heeft er baat bij dat de telefoon wordt aangenomen door iemand die amper weet wat het bedrijf doet.” Maar tegelijk is er de vrees dat de situatie in sommige branches niet snel zal veranderen. Van Dam: „Neem de schoonmaak. Dat blijft een concurrentiemarkt waarin steeds goedkopere contracten worden afgesloten. Zoiets werkt helaas door in het personeelsbeleid.”