Zijn olie
Mattheüs 26:36a
„Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané.”
Adams hof was eerst een vreugdehof. Maar deze is door onze zonden tot een Bochim en treurhof gemaakt. Daarentegen, Christus’ hof –Gethsémané– is voor Hem een treurhof geweest. Maar nu door Hem als tot een vreugdehof gemaakt voor allen die in Zijn Naam geloven.
Deze hof Gethsémané betekent een vallei der vettigheden of oliepers, wegens de menigte van olijfbomen en de overvloed van olijfolie die daar geperst wordt. Zoals vaak namen van plaatsen in het Woord van God een zinnebeeldige of voorbeeldige betekenis hebben, zo mag men ook met een zinspeling op de naam Gethsémané zeggen dat de Heiland door Zijn lijden hier voor Zijn volk een vette maaltijd, van vet vol merg, verworven heeft (Jesaja 25:6). Tot dat doel is Hij geperst geworden door de toorn Gods, die Hem niet alleen zeer ernstige gebeden en tranen, maar zelfs ook het bloedig zweet uitgeperst heeft (Lukas 22:44).
Zo had de Heiland Zelf reeds tevoren geklaagd: „Hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij” (Lukas 12:50). En zo is de Heere Jezus Zelf niet alleen die Gezalfde met de olie van de Heilige Geest. Hij is niet alleen de Kracht –met vreugdeolie gezalfd boven Zijn medegenoten (Psalm 45:8)–, maar ook is Hij Zelf Degene Die zalft, Wiens Naam en genade worden uitgestort (Hooglied 1:3). Zijn olie, Zijn Geestesgaven zijn zo tot een heerlijk reuk!
Meinardus Antonides, predikant te Onderwierum en Westerdijkshorn
(”Schriftmatige verklaring”, 1753)