Anglicanen en methodisten naderen elkaar op weg naar eenheid
LONDEN. De Anglicaanse Kerk en de Methodistenkerk zijn zo ver tot elkaar gekomen dat het voor verdere eenwording niet meer zinvol is om iedere vervolgstap zorgvuldig te wegen.
Dat concludeert de Anglicaans-Methodistische Internationale Commissie voor Eenheid in Missie (Amicum) in een deze week gepresenteerd rapport.
Het rapport, ”Into All the World. Being and Becoming Apostolic Churches”, bevat de uitkomsten van twintig jaar werk aan kerkelijke eenheid. De twee voorzitters van Amicum, de anglicaanse ds. Harold Miller en de methodistische prof. dr. Robert Gribben, stellen dat er op het gebied van kerkelijke eenwording een punt is bereikt „waarop we genoeg weten over elkaar. Degenen die de anglicanen en methodisten als buitenstaander bezien, vragen zich terecht af wat ons ervan weerhoudt om vervolgstappen te nemen.”
De kerken moeten volgens het duo erkennen dat een perfecte kerk niet bestaat. De weg die openligt is volgens hen „schuld belijden en in een weg van bekering, dat betekent: een gewilligheid om ons af te keren van onze zelfzuchtige, inperkende zorgen, gericht te zijn op Christus alleen.”
Het rapport stelt dat er geen kerkscheidende verschillen zijn als het gaat om het geloof, om de visie op voorgangers, de benoeming van geestelijken en in de waardering van de kerkelijke leiding. De enige barrière richting verdere eenheid is het onderbrengen van de Methodistenkerk in de kerkstructuur van de anglicanen.
De opstellers menen dat er een Bijbelse eenheid bestaat tussen de eenheid van de kerk en de zendingsopdracht. Het rapport wijst op de uitdagingen die de kerk wachten op het punt van evangelisatie, vooral in het Westen.
De commissievoorzitters roepen lokale kerken op aan de slag te gaan met eenheid. „U moet voor uzelf uitmaken of we voldoende bewijs hebben geleverd voor onze eenheid in Christus, op een manier die het voor u mogelijk maakt om vervolgstappen te zetten.”
De Methodistenkerk ontstond in de 18e eeuw als afsplitsing van de Anglicaanse Kerk. Bekende voormannen in die tijd waren John en Charles Wesley en George Whitefield.