Prof. Van den Belt: Problematiek zekerheid van heil en geloof typisch voor moderne tijd
In de moderne tijd is de geloofszekerheid per definitie aangevochten, omdat de (post)moderne mens meer dan ooit in zichzelf gekeerd is, op zichzelf teruggeworpen. Deze ontwikkeling gaat de kerk niet voorbij: zekerheid is subjectief geworden, niet een zaak van vaste en betrouwbare kennis maar van ervaring.
Dat betoogt prof. dr. H. van den Belt in zijn boek ”Meten, weten en jezelf vergeten. Het geheim van de geloofszekerheid” (uitg. Jongbloed, Heerenveen).
Christenen van vandaag hebben volgens de bijzonder hoogleraar namens de Gereformeerde Bond vaak moeite met „de blijde en onbekommerde heilszekerheid” uit de tijd van de Reformatie. De uitspraken van Luther en Calvijn over de vaste zekerheid van het geloof zijn voor veel hedendaagse christenen haast onbereikbaar. „Zij voelen zich bewust of onbewust wat ongemakkelijk bij de grote stelligheid van de reformatorische heilszekerheid.”
De oorzaak van deze ontwikkeling ziet prof. Van den Belt niet alleen in ongeloof of klein geloof, maar ook in de moderne cultuur. De problematiek van de geloofszekerheid („Is het christelijk geloof waar?”) en de heilszekerheid („Zijn mijn zonden vergeven en kom ik in de hemel?”) zijn volgens hem typisch moderne vragen.
De stelling van prof. Van den Belt is dat het in de moderne tijd moeilijker is om tot geloofszekerheid te komen dan in de vroegmoderne tijd. Er zijn drie moderne problemen die de geloofszekerheid complex maken: de scheiding tussen subject (mens) en object (wereld), de scheiding tussen geloven en weten, en de scheiding tussen hemel en aarde (het gesloten wereldbeeld).
De Reformatie is volgens prof. Van den Belt geboren uit een diep verlangen naar heilszekerheid, en dat verlangen doortrekt de hele geloofsleer. De zekerheid van het christelijk geloof was in de late middeleeuwen een gegeven, maar de heilszekerheid absoluut niet, aldus prof. Van den Belt. „Het was juist de grootste herontdekking van de Reformatie dat je door te vertrouwen op Christus, volkomen zeker kunt zijn van Gods genade en dus ook van je zaligheid.”
Het concilie van Trente zegt dat je niet mag twijfelen aan de barmhartigheid van God in Christus, maar dat betekent nog niet dat je zeker kunt zijn van de zaligheid. Geen enkel mens „vermag met de zekerheid van het geloof, waaraan geen bedrog ten grondslag kan liggen, te weten, dat hij de genade van God heeft bereikt.” Noch mag hij beweren „dat hij zeker behoort tot het getal van de uitverkorenen.”
Kortom, je kunt er wel zeker van zijn dat God genadig is, maar niet dat je zelf in die genade deelt, zo becommentarieert prof. Van den Belt. Absolute zekerheid was alleen voor sommige heiligen, zoals de apostel Paulus, weggelegd.
Syllogisme
Protestantse godgeleerden in de tijd na de Reformatie stelden in een reactie op Rome, zoals vertegenwoordigd door de jezuïet Robertus Bellarminus, dat absolute zekerheid nodig is omdat het om onze eeuwige bestemming gaat. Toch heeft men ook meer aandacht voor verschillende graden van zekerheid. Terwijl in de theologische theorie de zekerheid sterker wordt benadrukt dan in de tijd van de Reformatie, komt er in de nareformatorische tijd in de praktijk van prediking en pastoraat steeds meer aandacht voor de twijfel van de gelovige.
Om uit te leggen hoe je als gelovige tot zekerheid kunt komen, maakt men gebruik van een syllogisme of sluitrede: je komt op basis van de vruchten of van het werk van de Geest tot de conclusie dat je een gelovige bent. Alleen, daar blijft wel een subjectief element achter en ontstaat in de praktijk een kloof tussen de zekerheid van Gods beloften en de onzekerheid in het hart van de gelovige.
Sinds de verlichting is de vraag hoe wij de waarheid kunnen kennen verschoven van God naar de mens. Deze moderne wending naar het subject (vanaf Descartes) heeft geleid tot een objectivering van de waarheid en een subjectivering van de zekerheid, aldus prof. Van den Belt. Waarheid moet je kunnen aantonen („meten is weten”) en zekerheid is slechts jóúw zekerheid. Alle kennis begint met het zelfbewustzijn („ik denk, dus ik ben”). Geloven en weten zijn een tegenstelling geworden.
Die scheiding tussen objectieve waarheid en subjectieve zekerheid werkt ook door in de geloofsbeleving van orthodoxe protestanten. „De waarheid is volstrekt objectief geworden, je kunt belijdenis van de waarheid doen of de oude waarheid toegedaan zijn. De zekerheid is echter volstrekt subjectief geworden, een zaak van bevinding.”
„De kloof tussen objectief en subjectief is ook in de kerken bijna niet te overbruggen”, concludeert de hoogleraar. Het is op zich niet verkeerd om in de preek zowel de ‘objectieve’ waarheid als de ‘subjectieve’ toepassing van die waarheid aan de orde te stellen, maar het moderne probleem is volgens hem dat de verbinding tussen de objectieve waarheid en de subjectieve zekerheid verbroken is, omdat we net als Descartes geneigd zijn van binnen naar buiten te denken.
Zelfonderzoek
Uitvoerig gaat prof. Van den Belt in op het zelfonderzoek. Een alleszins Bijbelse zaak, omdat het menselijk hart arglistig is en het risico bestaat dat je (te) goed over jezelf denkt. Maar zelfonderzoek mag niet te veel focussen op het geloof zelf, stelt hij, maar moet dat doen op de Heere Jezus, op Wie het geloof vertrouwt.
Prof. Van den Belt: „Je kunt nooit zeker weten of je jezelf wel of niet bedriegt als je blijft wroeten in je eigen arglistige hart; hoe dieper je graaft, hoe meer ellende je vindt. Maar je kunt wel degelijk weten dat je jezelf niet bedriegt, als je vertrouwt op de onbedrieglijke beloften van God.” Wie begint bij zichzelf en zijn bevinding in plaats van de openbaring van God, eindigt in zichzelf en is zo gedoemd om in een cirkel opgesloten te raken.
Uiteindelijk is zelfonderzoek volgens prof. Van den Belt misschien helemaal niet bedoeld om tot een positieve conclusie over je eigen geloofsleven te komen (”dat het allemaal wel goed is”), maar om je juist dichter bij God en bij Zijn genade te brengen. Zelfonderzoek betekent niet een analyse van de ziel, maar van de relatie met Christus, het is niet psychologisch, maar pneumatologisch. „Je kunt jezelf bedriegen, maar je hoeft jezelf niet te bedriegen, als je maar een juiste Bijbelse maatstaf hanteert. Daar zit het grootste probleem.”
Zelfonderzoek kan suggereren dat je moet graven in jezelf. Het ouderwetse woord ”zelfbeproeving” vindt prof. Van den Belt mooier: je stelt jezelf op de proef en gaat in het licht van God staan, gericht op Christus. De zelfbeproeving moet zich volgens het Nieuwe Testament niet zozeer richten op het geloof, maar op de vruchten van het geloof. „Nergens worden christenen in de Bijbel opgeroepen om hun geloof aan een nader onderzoek te onderwerpen, maar wel om zichzelf te onderzoeken of zij in Christus zijn, of zij in het geloof zijn, of zij in verbinding staan met Christus.”
De geloofszekerheid was in de tijd van de Reformatie vooral een zaak van het hart en het geweten. Later is dat meer een zaak van geloofsbeleving of bevinding geworden. Bevinding is echter meer dan emotie, zij is geheiligde kennis, vernieuwing van het hart door Woord en Geest. Bevinding wordt beproefd in de praktijk, in de vruchten van de Geest. „Doordat de focus van de zelfbeproeving te veel naar de geestelijke ervaringen is verschoven, is er een hiaat ontstaan in het zelfonderzoek naar de heiliging van het leven.”
Wedergeboorte
In de tijd van de Reformatie is de wedergeboorte nog het levenslange proces van bekering en vernieuwing, dat volgt op het geloof in Christus en de rechtvaardiging door dat geloof. Later, zo stelt prof. Van den Belt, wordt de wedergeboorte steeds meer opgevat als het begin van alles, de verlichting van het verstand en de vernieuwing van de wil. „De zekerheid van het heil verschuift dus naar achteren, het wordt een vrucht van het geloof en de wedergeboorte verschuift naar voren, het wordt het begin van het geloof.”
Daardoor wordt de vraag hoe je zeker kunt weten of je zalig wordt, vooral gekoppeld aan de wedergeboorte, aldus de auteur. Hij noemt het opvallend dat deze ontwikkeling –de verschuiving van de geloofszekerheid van het verstand naar de wil en van het geloof zelf naar de wedergeboorte– parallel loopt aan de opkomst van de moderne scheiding van objectieve waarheid en subjectieve zekerheid en de moderne scheiding tussen weten en geloven.
Prof. Van den Belt definieert geloven als een zeker weten en vertrouwen. Het is geen blind vertrouwen of blinde overgave, want je moet weten aan Wie je je overgeeft. „Geloof berust op kennis, geloven is zeker weten dat God betrouwbaar is en jezelf met lichaam en ziel in Zijn handen weten.”
Het Bijbelse kennen is wel altijd relationeel en sluit intimiteit in. Al is geloven altijd meer dan kennis, het geloven is nooit minder dan kennis. In de tijd van de Reformatie is de Bijbelse lijn van kennis en vertrouwen weer opgepakt. Prof. Van den Belt ziet wel een accentverschil tussen Luther en Calvijn. Calvijn legt meer de nadruk op het verborgen werk van de Heilige Geest, Die de mens met Christus verenigt. Dat gebeurt door Woord en Geest, al klinkt die tweeslag later meer als een tegenstelling: niet zozeer door het Woord, maar vooral door de Geest. „Uiteindelijk houdt Calvijn Woord en Geest ook altijd bij elkaar, maar het accent verschuift wel naar de Geest en de spanning neemt in zijn theologie steeds verder toe. Dat heeft ook gevolgen gehad voor de latere ontwikkeling van de gereformeerde geloofsleer.”
De Geest maakt het Woord effectief, volgens prof. Van den Belt een beter woord dan „onwederstandelijk”, omdat dit laatste de indruk wekt dat de Geest altijd spectaculair en duidelijk aanwijsbaar is. De Heilige Geest werkt middellijk. „Je hoeft niet te wachten op een soort mystieke ervaring van de Geest. De Geest paart Zich aan het Woord en werkt zo het geloof. De Geest werkt in en door en met het Woord. Het werk van de Geest gaat nooit helemaal op in het Woord, maar staat er ook nooit los van.”
Als de mens de Geest loskoppelt van de middelen, gaat hij zweven, wie de Geest helemaal bindt aan de middelen, wekt de indruk dat het werk van de Geest iets automatisch is. Het ene gevaar is aanwezig bij sommige pinksterkringen, het andere gevaar bij Rome en de lutherse traditie. De gereformeerde theologie wil het Bijbelse midden te bewaren: „De Geest paart Zich aan het Woord, maar blijft vrij om te werken waar en wanneer en in wie Hij wil. De Geest is niet aan de middelen gebonden, maar wij zijn aan de middelen gebonden.”
Dr. H. van den Belt hield enkele jaren geleden voor het Studium Generale van Driestar educatief drie lezingen over geestelijke groei. Dat resulteerde in het boek ”Bloeien, snoeien en groeien”. Begin 2014 kreeg die serie een vervolg over geloofszekerheid voor christenen in de (post)-moderne context. In dit boek zijn die lezingen verwerkt. In de periode dat hij bezig was met het bewerken van de lezingen, overleed zijn moeder Sien van den Belt-van der Kamp op 83-jarige leeftijd. Tijdens het lezen van Psalm 23 door haar predikant blies zij haar laatste adem uit. Prof. Van den Belt draagt het boek op aan „de gedachtenis van een biddende moeder, die in al haar eenvoud niet zonder de Heere kon leven en zo vaak om anderen te helpen zichzelf helemaal vergat.”