Geërgerd
Mattheüs 26:31
„Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in deze nacht, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.”
Aan Christus Zelf of aan Zijn leer ergernis te nemen of geërgerd te worden, is zeker altijd een zeer zware zonde, omdat Christus de Heilige God is Die alleen in waarheid kon zeggen: „Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (Johannes 8:46). Ondertussen moet men hier zorgvuldig onderscheiden. Er is een ergernis die natuurlijke en goddeloze mensen aan de Heere Christus nemen en zich aan Hem en Zijn leer doet stoten en ergeren, tot een volslagen ongeloof en verharding des harten of ook zelfs tot een openbare afval van hun vorige belijdenis omtrent Christus en Zijn waarheid. Een ergernis aan Christus is er ook, die in de gelovigen nog kan vallen uit zwakgelovigheid tot twijfelen, struikelen en zondigen op de smalle weg. Zo zouden ook Jezus’ eigen gelovige apostelen aan Hem geërgerd worden. Dat is: zij zouden door veel twijfelmoedigheid worden geslingerd en in hun geloof en liefde tot de Heiland worden verzwakt en teruggezet, zo zelfs dat zij, terwijl zij Jezus zo zagen lijden en van Zijn vijanden gevangen, Hem alleen zouden laten en de vlucht nemen als gejaagde en verjaagde schapen.
Meinardus Antonides, predikant te Onderwierum en Westerdijkshorn (”Schriftmatige verklaring”, 1753)