Lijdensgang
Johannes 18:1
„Jezus dit gezegd hebbende, ging uit met Zijn discipelen over de beek Kedron, waar een hof was, waarin Hij ging en Zijn discipelen.”
Zo gaat het ware type van David, de Heere Christus, over de beek Kedron door een donker, vuil en waterig dal. Hij wordt door Zijn vijanden vervolgd uit wreedheid en bloeddorst, door het volk verlaten uit ondankbaarheid, door Zijn eigen apostel Judas verraden uit trouweloosheid. Zo gaat Hij, in grote droefenis. Hij ging tegelijk door de afgrond der hel, door het dal der schaduw des doods, door de beek van de toorn Gods. En dat om Zijn lieve uitverkorenen van deze gang te bevrijden en om hen in al hun droefenissen, in vluchten, in nood en dood te vertroosten, ja om hen aan de troostrijke eeuwige waterbeken te leiden.
Over de beek Kedron, bij de Olijfberg, was een hof waar Jezus de gewoonte had te vernachten in gebed (Lukas 21:3). Die was voor Hem als een rustplaats, maar nu geworden een droevig strijdperk van Zijn zielenlijden. Daar zou Hij ook verraden en gevangen worden, want Judas, die Hem verried, wist ook die plaats, omdat Jezus daar dikwijls was vergaderd geweest met Zijn discipelen. Jezus ging geenszins hierheen om voor de verrader en gevangnemers de vlucht te nemen, maar om hem en al Zijn lichamelijke en geestelijke vijanden hier moedig op te wachten en tegemoet te gaan. Verder was hij daar om te waken en te bidden en door het dragen van Zijn zielsangsten de pers van Gods toorn te treden.
Meinardus Antonides, predikant te Onderwierum en Westerdijkshorn (”Schriftmatige verklaring”, 1753)