Pensioensolidariteit kan beter worden begrensd
Gelet op de mobiliteit tussen verschillende bedrijfstakken is het beter de pensioensolidariteit anders te organiseren, reageert drs. Marcel van de Grift.
In RD 3-3 reageert Raymond Gradus op mijn artikel waarin ik kritische kanttekeningen plaats bij het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over de toekomst van het pensioenstelsel.
Hij stelt dat het algemeen bekend is dat de doorsneesystematiek, het huidige systeem waarbij iedereen hetzelfde percentage premie betaalt en hetzelfde percentage pensioen opbouwt, leidt tot een verkeerde vorm van solidariteit. Het is terecht dat Gradus stelt dat deelnemers met een vlakke loonontwikkeling solidair zijn met deelnemers met een steile loonontwikkeling – en vaak zijn dat hoger opgeleiden.
Ook is het correct dat deelnemers met een gemiddeld lagere levensverwachting solidair zijn met degenen die een hogere levensverwachting hebben. Dat is aan de orde voor het ouderdomspensioen. Voor het nabestaandenpensioen is dit effect overigens weer omgekeerd.
Mobiliteit
Wanneer de doorsneepremie geïsoleerd wordt bekeken, is het logisch dat er al snel wordt gepleit voor afschaffing. Het is ook opvallend dat er in het SER-rapport geen aandacht wordt geschonken aan de ontstaansgeschiedenis van de doorsneepremie. Door het organiseren van de verplichte deelname van werknemers per bedrijfstak is het namelijk logisch dat de solidariteit ook per bedrijfstak wordt georganiseerd. En in een bedrijfstak heb je per definitie hoger en lager opgeleiden, werknemers met een vlak en werknemers met een steil carrièrepad.
Gezien de snelle ontwikkeling van bedrijven en mobiliteit tussen verschillende bedrijfstakken zou het raadzaam zijn om aandacht te vragen voor de organisatie van de solidariteit. Moet dat nog wel per bedrijfstak? Het SER-advies besteedt hier maar marginaal aandacht aan. Alleen in het kader van de afnemende levensduur van bedrijven en sectoren komt het aan de orde.
Vaak wordt het voorbeeld gebruikt dat de vuilnisman solidair is met de hoogleraar (dat voorbeeld moet Gradus aanspreken). Dit voorbeeld wordt vaak aangehaald om aan te tonen dat de doorsneepremie tot zeer ongewenste effecten leidt en dat is op zich juist. Alleen hangt het direct samen met de zeer brede doelgroep die deelneemt in de ABP-pensioenregeling. Op dit moment is de ABP-regeling leidend voor alle overheidssectoren, ongeacht of dit de vuilnisman, de politieagent of de hoogleraar is. In de private sector is het gebruikelijk dat er voor een bepaalde groep van werknemers een pensioenregeling wordt afgesproken. Dat is natuurlijk ook mogelijk binnen bedrijfstakpensioenfondsen, zodat er solidariteit wordt georganiseerd tussen werknemers die qua profiel beter bij elkaar passen. Hierdoor kan de solidariteit worden begrensd.
Politieke agenda
Het zou daarom verstandig zijn om per pensioenfonds na te gaan hoe groot de overdrachten in solidariteit zijn tussen verschillende groepen deelnemers. Als blijkt dat deze te groot zijn, is het te adviseren dat het bestuur van het pensioenfonds, in overleg met het verantwoordingsorgaan, tot aanpassingen komt in de pensioenregeling waardoor de houdbaarheid wordt vergroot.
Voordat een rekening van 100 miljard euro (of wanneer de berekeningen van het Actuarieel Genootschap uitkomen 25 miljard euro) moet worden betaald, is het verstandiger de hiervoor gestelde route te bewandelen.
Terecht vraagt Gradus aandacht voor de uitvoeringskosten van de pensioenfondsen. Mijn indruk is dat dit onderwerp in Den Haag al hoog op de politieke agenda staat en ook al in wetgeving is neergeslagen. Zie bijvoorbeeld het wetsvoorstel pensioencommunicatie.
Zijn stelling dat de uitvoeringskosten dalen wanneer het aantal pensioenuitvoerders afneemt is een betwistbare aanname, want er kan ook bij minder pensioenuitvoerders minder concurrentie worden ervaren waardoor de prijs van de uitvoering juist hoger wordt.
De belangrijkste boodschap in mijn artikel laat Gradus echter liggen, namelijk dat de SER kiest voor een verschuiving van de belangrijkste pensioenrisico’s naar de deelnemer. Een andere keuze zou zijn een lager ambitieniveau voor (min of meer) zekere pensioenen. Want wanneer de premies niet meer mogen stijgen is dat de keuze: of verschuiving van de risico’s naar de deelnemer, of soberder pensioenen. Het is jammer dat Gradus deze handschoen niet heeft opgepakt.
De auteur is senior pensioenadviseur bij Visser & Visser.