Opinie

Kerk partij bij bescherming identiteit instelling

Met het schrappen van de enkelefeitconstructie verandert er in de praktijk weinig, stelt mr. drs. Maarten van Essen. Belangrijk is wel hoe de kerkelijke achterban invulling geeft aan zijn identiteit.

mr. drs. Maarten van Essen
5 March 2015 09:49Gewijzigd op 15 November 2020 17:09
Vera Bergkamp, D66-Tweede Kamerlid en oud-voorzitter van het COC, diende oorspronkelijk het wetsvoorstel in dat de afschaffing van de enkele feit-constructie mogelijk maakte. Tijdens het debat in de Eerste Kamer bleek gisteren dat een meerderheid van VVD,
Vera Bergkamp, D66-Tweede Kamerlid en oud-voorzitter van het COC, diende oorspronkelijk het wetsvoorstel in dat de afschaffing van de enkele feit-constructie mogelijk maakte. Tijdens het debat in de Eerste Kamer bleek gisteren dat een meerderheid van VVD,

Het was nieuws in verschillende media: Zwolse peuterjuf krijgt ontslag, want ze zou ”niet christelijk genoeg” zijn. Dit naar aanleiding van een recent oordeel (nr. 2015-1) van het College voor de Rechten van de Mens (College). Dit college oordeelde dat het ontslag door een christelijke crèche van een groepsleidster die niet kerkelijk meelevend is, niet discriminerend is.

Dat de meningen en emoties over dergelijke uitspraken uiteenlopen, is niet verrassend. Het gaat over de spanning die er bestaat tussen de godsdienstvrijheid en het verbod om te discrimineren. Het debat over gelijkebehandelingswetgeving is al decennia oud en tegelijkertijd uiterst actueel. Gisteren werd duidelijk dat de Eerste Kamer volgende week gaat instemmen met het wetsvoorstel van D66 (op initiatief van kamerlid Bergkamp) dat beoogt de enkelefeitconstructie uit de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) te schrappen.

De hoofdregel in de gelijkebehandelingswetgeving is dat werkgevers in hun personeelsbeleid geen onderscheid mogen maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Daarbij is voorzien in een uitzondering voor onder meer scholen en instellingen op godsdienstige grondslag. Zo hoeft bijvoorbeeld een christelijke school geen rooms-katholieke of islamitische leraar aan te nemen. Om een beroep te mogen doen op deze uitzondering moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Geen theologisch oordeel

Allereerst moet vaststaan dat godsdienst voor deze instelling daadwerkelijk een rol speelt. Er moet dan sprake zijn van consequent uitgedragen identiteitsbeleid. Niet alleen op papier; relevant is vooral ook de betekenis daarvan in de praktijk. Het college kijkt daar scherp naar.

De tweede voorwaarde is dat deze instelling eisen van religieuze overtuiging stelt voor de vervulling van een bepaalde functie.

Ten derde moet de instelling aantonen dat deze eisen niet willekeurig maar noodzakelijk zijn voor een goede vervulling van de functie of –bij een bijzondere school– voor de verwezenlijking van de grondslag. De praktijk leert dat er hoge eisen worden gesteld aan het bewijs hiervan. Het college geeft in dat verband geen theologische oordelen. Dat is aan de werkgever of het bevoegd gezag. Maar bijvoorbeeld de eis dat een roostermaker bij een reformatorische school een christelijke geloofsovertuiging zou moeten hebben, leidde in 2005 tot het oordeel van het college dat dit geen noodzakelijk functie-eis was. Deze roostermaker zou immers nauwelijks contact met leerlingen hebben, zodat de verwezenlijking van de grondslag van de school niet in gevaar kwam.

Ten slotte mogen de eisen aan de religieuze overtuiging onder de huidige wetgeving niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van ras, geslacht, nationaliteit, hetero- en homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat of politieke gezindheid. Alleen als er bijkomende omstandigheden zijn mag bijvoorbeeld een religieuze school een leraar met een homoseksuele leefstijl weigeren of ontslaan. Van bijkomende omstandigheden is sprake als godsdienst en leefstijl feitelijk zeer nauw met elkaar verbonden zijn. Zo nauw dat de gestelde leefstijleisen niet leiden tot onderscheid op het enkele feit van –in dit geval– seksuele gerichtheid maar vooral te maken hebben de religieuze overtuiging. Een werkgever of schoolleiding moet uiterst zorgvuldig onderzoeken of er dergelijke bijkomende omstandigheden zijn.

Kerkelijke tucht

De initiatiefnemers van de nieuwe gelijkebehandelingswetgeving zeggen met hun nieuwe wet slechts de tekst van de huidige wet te willen verduidelijken: onder de nieuwe wet is onderscheid naar (onder meer) seksuele gerichtheid en burgerlijke staat is niet langer toegestaan, ook niet als er ”bijkomende omstandigheden” zijn. Hoewel deze ”verduidelijking” wel een principiële verslechtering oplevert van de positie van religieuze instellingen, zal er in de praktijk niet veel veranderen voor deze instellingen. In de rechtspraak zijn er namelijk geen voorbeelden te vinden waarin een beroep op bijkomende omstandigheden is gehonoreerd.

Een en ander roepen wel de vraag op of religieuze instellingen straks nog wel hun identiteit kunnen beschermen. Toegepast op ons voorbeeld: kan de reformatorische school nog wel voorkomen dat zij een christelijke leraar in dienst moet nemen of houden die samenleeft met iemand van hetzelfde geslacht? Ja, dat kan, als de (aspirant-)leraar door zijn leefstijl zijn lidmaatschap van een van de voorgeschreven kerkgenootschappen verliest. Op die grond is het maken van onderscheid –zoals blijkt uit de zaak van de Zwolse peuterjuf– immers toegestaan en dat blijft zo.

Het functioneren van identiteitsgebonden instellingen zal daarom vooral afhangen van het antwoord op de vraag welke invulling de kerkelijk achterban zal geven aan zijn identiteit en het functioneren van de kerkelijke tucht.

De auteur is advocaat bij Wille Donker Advocaten.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer