De Lofzang
Mattheüs 26:30
„En als zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar de Olijfberg.”
Waarschijnlijk is dit een gewone lofzang die door de Joden op het paasfeest ter verheerlijking Gods over hun verlossing uit Egypte placht gezongen te worden (Psalm 115-118). Het is hoogstwaarschijnlijk dat de Heere Jezus, met toevoeging van Zijn hemelse leringen en verklaringen, hierdoor Zichzelf en Zijn lieve apostelen heeft opgewekt om God te loven over het grotere en geestelijke verlossingswerk dat de Heiland ondernam. Hij heiligde Zichzelf om als het ware Pascha voor Zijn uitverkorenen geslacht te worden (1 Korinthe 5:7).
Hij had nu Zijn laatste Pascha met hartelijk verlangen en liefde met de Zijnen gehouden (Lukas 22:15) en had nu dat heilige sacrament van het Oude Testament, ziende op Zijn toekomende lijden, afgeschaft door de instelling van het heilig avondmaal, dat heilige en heerlijke sacrament van het Nieuwe Testament tot verzegeling van Zijn voldoening en aanbrenging der eeuwige gerechtigheid voor Zijn arme volk. Een voortreffelijke stof voorwaar voor een nieuwe lofzang Gods (Psalm 40:4).
Jezus’ apostelen werd tevens geleerd het lied van Mozes en het Lam te zingen (Openbaring 15:3). Maar wie begrijpt terecht hoe godvruchtig, geestelijk en hemels dit zingen zal toegegaan zijn, omdat de volmaakt heilige Godmens Jezus, zo brandende in ijver voor de eer van God, de Voorzanger is geweest, en hen die met Hem Gods lof zongen, waren de gelovige en godvrezende leerlingen van zo’n heilige Meester.
O, zoet voorspel van het hemelse halleluja!
Meinardus Antonides, predikant te Onderwierum en Westerdijkshorn
(”Schriftmatige verklaring”, 1753)