Kleine havenstad met veel kerken en kloosters
Een kleine havenstad met heel veel kerken en kloosters. Zo ziet Amsterdam eruit op een monumentaal schilderij van Cornelis Anthonisz. uit 1538. Het was in dit tijd „een vrome katholieke stad”, fraai weergegeven in vogelvluchtperspectief.
Cornelis Anthonisz.’ schilderij vormt de leidraad voor de studie ”Amsterdam in vogelvlucht” die bij uitgeverij Waanders in Zwolle is verschenen. Verschillende deskundigen belichten de positie van Amsterdam „op de drempel van de Gouden Eeuw.” De stad stond in de zestiende eeuw nog met één been in de middeleeuwen, maar er broeide van alles. Niet het minst op godsdienstig gebied.
Toen kroonprins Filips II op 2 oktober 1549 een bezoek bracht aan Amsterdam, stond iedereen die ertoe deed langs het IJ om hem te verwelkomen en zich als goed katholiek en loyaal onderdaan van keizer Karel V te presenteren. Daar was ook wel reden voor. In 1535 hadden opstandige wederdopers voor opschudding gezorgd door naakt door de straten te rennen, met de boodschap dat Amsterdam uitverkoren was om het nieuwe Jeruzalem te zijn. Bovendien hadden zo’n veertig radicale geloofsgenoten het stadhuis bezet om dat perspectief maar even gauw te realiseren.
Het gevolg van dit wederdopersoproer was dat landvoogdes Maria van Hongarije, die keizer Karel V in de Lage Landen vertegenwoordigde, zich ging bemoeien met het stadsbestuur. De oude, veel te lakse garde moest het veld ruimen en de ”sincere katholiecke partij” kreeg het in de tientallen jaren die volgden voor het zeggen.
Vandaar de onderdanige ontvangst van Filips II in 1549. Alle Amsterdammers legden de eed van trouw aan Filips af. Op de Dam was een 17 meter hoge triomfpoort neergezet om dit te onderstrepen. Een bevallige dame met in de ene hand een kelk en in de andere een Bijbel stelde het Ware (rooms-katholieke) Geloof voor. Aan haar voeten lagen de Ketterij en de Dwaling veilig vastgeketend. Een fraai gekalligrafeerde tekst boven de poort beloofde de kroonprins dat er in Amsterdam nooit meer een oproer zoals dat van 1535 zou plaatshebben.
Economie
De auteurs zien een duidelijk verband tussen de welvaart van de stad en de godsdienstige overtuiging van de bestuurders. De vrome katholieken die in 1538 aan de macht waren gekomen, hadden maar weinig oog voor de economische belangen van Amsterdam. Een groep vermogende Amsterdammers beklaagde zich in het najaar van 1564 in bij landvoogdes Margaretha van Parma over het zittende stadsbestuur, dat er in hun ogen een potje van maakte. Ze spraken van machtsmisbruik, corruptie en economisch wanbeleid. Even leek het dat er naar de klagers zou worden geluisterd, schrijven de historici Ton en Paul Knevel. „Maar de Beeldenstorm en de daaruit voortvloeiende onrust zorgden voor een nieuwe omkeer. In het jaar van de Beeldenstorm, 1566, bleek een groot aantal doleanten [klagers] reformatorische sympathieën te hebben. In 1567 verlieten zij massaal de stad uit angst voor de komst van de hertog van Alva.”
Nadat de geuzen in 1572 Den Briel hadden ingenomen, breidde de Opstand tegen Spanje zich snel uit over de Lage Landen. De meeste Hollandse steden schaarden zich achter Willem van Oranje. Zo niet Amsterdam, dat als vrijwel enige stad trouw bleef aan Filips II. „De prijs die de Amsterdammers hiervoor moesten betalen was hoog”, schrijft historicus Ben Speet, „een jarenlange blokkade van de haven door de watergeuzen met als gevolg hongersnood, ziekten en een dramatische achteruitgang van de stedelijke economie.”
In februari 1578 zwichtte het katholieke stadsbestuur. In ruil voor opheffing van de blokkade werden de kettervervolgingen gestaakt en werden de calvinisten gedoogd. „Daarmee haalde men het paard van Troje binnen”, stelt Speet vast. „Op 26 mei 1578 pleegden de calvinisten, gesteund door de schutterijen en de Staten van Holland, een zorgvuldig voorbereide coup, die als de Alteratie of Omwenteling de geschiedenis is ingegaan.” De rooms-katholieke bestuurders moesten Amsterdam verlaten. Ze werden in een schuit gezet, de stad uitgevaren en bij de Diemerzeedijk letterlijk aan de dijk gezet.
Exodus
De Alteratie zorgde voor „een spectaculair herstel” van de Amsterdamse handel en nijverheid, signaleert Speet. „Amsterdam werd weer aantrekkelijk om zich hier te vestigen.” En aan belangstelling was er geen gebrek. Het offensief van de hertog van Parma in de Zuidelijke Nederlanden bracht tussen 1582 en 1585 (het jaar waarin de stad Antwerpen viel) een „exodus van bijbelse proporties” op gang. „Men schat dat in die vier jaar zo’n 200.000 Zuid-Nederlanders zijn gevlucht, de meeste naar de Zeeuwse en Hollandse steden.” Onder hen een grote schare armoedzaaiers, maar ook vele tienduizenden geschoolde ambachtslieden en kapitaalkrachtige ondernemers. „Amsterdam opende bereidwillig zijn poorten om vooral de laatste twee categorieën op te nemen”, schrijft Speet fijntjes. De Gouden Eeuw kon beginnen.
Kloosters
Onmiskenbaar hebben economische factoren een belangrijke rol gespeeld in het godsdienstige leven van de Amsterdammers. De koopman lag nogal eens overhoop met de pastoor. Suzette van ’t Hof, onderzoeker bij het Amsterdam Museum, geeft daar een sprekend voorbeeld van. De vele kloosters binnen de Amsterdamse stadsmuren belemmerden aan het eind van de vijftiende eeuw de groei van de stad. „De kloosters, die aanvankelijk welkom waren en rijkelijk begiftigd werden, werden na verloop van tijd door de eens zo devote burgerij en het stadsbestuur als ‘lastposten’ ervaren. Welwillendheid maakte plaats voor vijandigheid. Het was uiterst wrang dat in een stad waar rond de eeuwwisseling zo’n nijpend gebrek aan ruimte was, een klein aantal kloosterlingen zoveel kostbare grond van de buitenwereld afgeschermd kon houden.” Bovendien waren de kloosterlingen vrijgesteld van allerlei accijnzen en belastingen, waardoor ze goedkope producten –zoals bier en laken– op de markt konden brengen. Daar konden de gewone ambachtslieden niet tegen concurreren. Met allerlei belastingmaatregelen werd hier tegen opgetreden, zodat de kloosters van lieverlede tot de bedelstaf vervielen.
Omgekeerd zorgde het uitgestrekte handelsnetwerk met het Oostzeegebied en de Duitse handelssteden ervoor dat de ”nieuwe leer” van Maarten Luther snel ingang vond in Amsterdam. „De geletterdheid onder de bevolking was bovendien hoog, zodat velen persoonlijk de geschriften van de voor- en tegenstanders van Luther konden lezen”, schrijft Ben Speet. Het door Karel V in 1521 uitgevaardigde decreet tegen de ‘ketterij’ van Luther maakte in Amsterdam ook niet veel indruk. Speet: „De meerderheid binnen het stadsbestuur, dat samen met de schout moest toezien op de naleving van het decreet, was wars van geloofsvervolging omdat dit alleen maar tot tweespalt zou leiden en de stedelijke economie zou schaden.” Lutheranen werden zodoende al vanaf het begin gedoogd, mede dank zij het optreden van schout Jan Hubrechtsz., die in zijn hart de nieuwe leer was toegedaan. Het stadsbestuur trad alleen op als er verstoring van de openbare orde dreigde. En dan werd er geen onderscheid gemaakt tussen ‘ketters’ en katholieken.
Processie
Toch bevredigt de eenzijdige nadruk op economische factoren niet. Ze vormen geen afdoende verklaring voor het succes van de Reformatie in Amsterdam (en in de hele Republiek). Het is veelzeggend dat in deze studie het lutheranisme geruisloos overgaat in het calvinisme, zonder dat het verschil wordt uitgelegd. Hierdoor wordt niet duidelijk wat de diepste drijfveren waren van de Amsterdammers om voor de ”nieuwe leer” te kiezen. Al in 1533 toonden enkele stadsbewoners, die zich hadden verschanst in het Paalhuis op de Nieuwebrug, openlijk hun afkeer van de jaarlijkse sacramentsprocessie. Ze sloten demonstratief de luiken en riepen allerlei lelijke dingen naar de priesters.
En zij waren niet de enigen die de spot dreven met de heilige hostie die tijdens de processies werd getoond. Voor steeds meer mensen was de hostie niet langer het lichaam van Christus, maar een gewoon stuk brood. Het gaat hier onmiskenbaar om een reformatorische geloofsovertuiging die geen verband houdt met welke economische ontwikkeling ook. Voor de ”ideeëngeschiedenis” achter de reformatie van Amsterdam hadden de schrijvers best wat meer aandacht mogen hebben. Al was het alleen maar om uit te leggen waarom juist mensen uit de Amsterdamse gegoede burgerij het dogma van de transsubstantiatie verwierpen.
Amsterdam in vogelvlucht
Het Amsterdamse stadsbestuur gaf eind 1538 aan de schilder, cartograaf en prentenmaker Cornelis Anthonisz. (ca. 1505-1553) de opdracht om een stadsplattegrond te maken. Het paneel (116 bij 159 centimeter) waarmee hij op de proppen kwam, was opvallend: Amsterdam vanuit de lucht gezien. Anthonisz. schilderde de stad gezien vanuit het noorden, zodat de nadruk ligt op het IJ en op de havenactiviteiten. De boodschap is duidelijk: Amsterdam dankt zijn welvaart en rijkdom aan zijn haven en de bijbehorende handelsactiviteiten. De afbeelding van de heidense zeegod Neptunus rechtsboven op de houtsnede die van het schilderij werd gemaakt, onderstreept dat.
Amsterdam was op dat moment nog een kleine havenstad op de drempel van de Gouden Eeuw.
Deze vogelvluchtkaart is (voor zover bekend) de oudste geschilderde plattegrond van Amsterdam. Het paneel was bedoeld voor Karel V. Mogelijk wilde het stadbestuur zijn loyaliteit aan de keizer tonen na de religieuze onlusten die in de jaren ervoor hadden plaatsgehad. Het schilderij heeft de keizer echter nooit bereikt. Het kreeg een plek in het Amsterdamse stadhuis. Tegenwoordig bevindt het zich in de collectie van het Amsterdam Museum.