Expositie over onafhankelijkheidsstrijd Nederlands-Indië
”Oorlog! Van Indië tot Indonesië 1945-1950”, heet de nieuwe tentoonstelling in Bronbeek, het Arnhemse museum en veteranenrusthuis. „Eindelijk is het hoge woord eruit: het was er oorlog”, vindt schrijver Ad van Liempt. Wat de Nederlandse overheid presenteerde als herstel van orde en rust, als handhaving van het wettige gezag en als politionele acties, was gewoon een oorlog, stelt Van Liempt, die meerdere boeken over die periode op zijn naam heeft staan.
Minister Kleffens van Buitenlandse Zaken had het zijn collega’s ingepeperd: „Spreek nooit over oorlog.” „Het is het meest geslaagde voorbeeld van framing (communicatietechniek, LV) uit de Nederlandse geschiedenis”, vindt Van Liempt. Een journalist die tijdens een persconferentie in 1947 toch het woord ”oorlog” gebruikte, kreeg van gouverneur-generaal Van Mook de wind van voren. Zo mocht het niet heten, „en daarom reageren Nederlanders nu zo obstinaat als ze horen dat in Indië dingen gebeurd zijn die bij een oorlog horen. Het gebruik van het woord ”oorlog” doet recht aan de meer dan 150.000 militairen die daar geweest zijn.”
Van Liempts visie is helder, maar het blijft lastig: gebeurtenissen van toen bezien door de bril van nu; historici die weleens even zullen vertellen wat er destijds fout ging. De tentoonstelling in Bronbeek helpt mensen om zich zelf een beeld te vormen van het conflict in het overzeese gebiedsdeel dat ook in de Nederlandse samenleving kort na de Tweede Wereldoorlog diepgaande verdeeldheid bracht.
Bewoner vertrekt
Oostkop en Westkop heten de twee hoge, smalle gangen van het tehuis waarin een grote hoeveelheid informatie over die periode is bijeengebracht. De rest van het jaar staat daar op de muur te lezen wat de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd teweegbracht. Foto’s en voorwerpen in vitrines vullen het verhaal aan. Zoals een rieten koffer met allerhande genees- en verbandmiddelen. Nodig om gewonde militairen te helpen, maar ook om de bevolking bij te staan. De Nederlandse soldaten deden er goed werk voor de burgers, beklemtonen veteranen steeds weer.
Het blijft een gevoelige periode. Een 94-jarige Bronbeekbewoner vertrok vorige week naar het huis van zijn zoon omdat hij zei ziek te worden van de afbeeldingen van de politionele acties die in het gebouw zijn aangebracht. Hij wilde niet elke dag confronterende foto’s tegenkomen als hij op weg was naar de eetzaal.
Slecht voorbereid
„Bent u ook in Indië geweest?” Eén vraag slechts aan een veteraan die de beschrijvingen aandachtig staat te lezen is voldoende om een niet te stuiten woordenstroom op gang te brengen. „Mensonterend”, zo onvoorbereid als de troepen naar Indië werden gestuurd. „We wisten van niets.” De kleding? „We werden het meelzakkenbataljon genoemd.” Voedsel? „Alles uit blik. Aanvankelijk veel te weinig. De jongens werden hongerig op patrouille gestuurd.”
Zelf kwam hij uit ’s-Heerenbroek, een dorpje boven Zwolle. „Prachtig daar, dat weidse land.” Heel anders dan bosachtig Arnhem, waar Bronbeek de herinneringen aan Nederlands-Indië levendig houdt. „Wel mooi, hoor, maar je kunt hier niet van je af kijken.” Ook heel anders dan de jungle waar de Nederlandse militairen kort na de oorlog moesten opereren, in de archipel aan de andere kant van de aardbol. „Ze hadden goed in de gaten dat ik voor gevechten niet geschikt was en hebben me maar gauw bataljonsschrijver gemaakt. Ik heb geen patrouilles gelopen.”
Er gebeurden erge dingen. „Binnen drie maanden hadden we al twee gesneuvelden.” Ondanks alles: „Ik had het niet willen missen. Ik ben daar een vent geworden.”
Koele ontvangst
Veteraan F. Dijkstra, die samen met schrijver Van Liempt het startsein voor de expositie gaf, typeert de ervaringen van de Indiëgangers: „Eenzaamheid, angst, de voelbare dreiging, kameraden die sneuvelden.” Terug in Nederland wachtte hun een koele ontvangst, want die oorlog ver weg was verloren, en Nederland was druk met de wederopbouw. „Honderd gulden voor een nieuw pak en enkele treinkaartjes om thuis te komen”, dat was wat de overheid voor de militairen overhad. „De ontbrekende sok in de plunjezak werd nog wel in rekening gebracht.”
Toch, „mede dankzij de levenservaring die ze hadden opgedaan, wisten velen weer een begin te maken met hun leven hier in Nederland.” De jaren in Nederlands-Indië waren „een leerschool naar volwassenheid.” Bronbeek is voor de veteranen „een herkenningspunt en ontmoetingsplaats.”
Ilse Akkermans, die een boek schreef over de ervaringen van haar vader als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) en marinier, verwoordt het doel van de expositie: „Het doorvertellen van de verhalen van generatie op generatie; de idealen van beide kanten laten zien.”
Van Liempt verhaalt over Cees Broersen, onderwijzer in het Noord-Hollandse ’t Zand, die in dagboeken zijn gevoelens als militair verwoordde. Viel het keiharde optreden van collega’s tegen gevangengenomen guerrillastrijders en het in brand steken van huizen ook onder het herstel van recht en orde? „Het was een worsteling van christelijke waarden contra de eisen van een overlevingsstrijd. Broersen stelde vragen, en dat was verademend in een tijd van onwrikbare standpunten.”
Tegen elkaar
De beheerders van het cultureel erfgoed in Nederland en Indonesië werken steeds meer met elkaar samen, ook omdat er in Indonesië slechts weinig materiaal over de vrijheidsstrijd bewaard gebleven is. In Nederland is er veel, en een selectie ervan is nu te zien. Uniformen, wapens, dagboeken, foto’s, oorlogsbuit en propagandamateriaal vertellen het verhaal van die vijf tumultueuze jaren. Volgens museumdirecteur drs. P. J. C. Verhoeven is het „een eerste aanzet tot een langjarig project” om de dekolonisatie voor een breed publiek in beeld te brengen.
De tentoonstelling belicht ook een van de gevolgen van de soevereiniteitsoverdracht: het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) werd ontbonden. De ”vechtmissie” die was bedoeld om de politieke en bestuurlijke verhoudingen van voor de Tweede Wereldoorlog te herstellen, was ook een burgeroorlog waarin Indische KNIL- en republikeinse militairen soms hun eigen familieleden bevochten.
Een bevolkingsgroep die in het gedrang kwam, waren de Chinezen: duizenden van hen werden door Indonesische benden afgeperst en vermoord. De rebellen brachten ook eigen volksgenoten om, zoals een groot aantal leden van de oude adel, die ervan beticht werden met het koloniale bewind te hebben geheuld.
De veelzijdige krant die expositiebezoekers krijgen uitgereikt, laat echter zien dat de onafhankelijkheid niet alleen –of juist niet– door ongeregelde groepen opgehitste jongeren werd bevochten, zoals de Nederlandse propaganda wilde doen geloven. Indonesië bouwde een steeds professionelere legermacht op.
De massieve internationale druk én de aanslag die de strijd op de economie deed, noodzaakten de Nederlandse regering haar verzet tegen terugtrekking uit Indonesië op te geven.