Statenvertalers gebruikten middeleeuwse woorden
Taal is iets levends. Naar aanleiding van een recent voorval vraagt drs. G. de Pater
aandacht voor middeleeuwse aspecten in de Statenvertaling en voor een begrijpelijke vertaling daarvan. Onlangs werd aan een groep ongeletterde tieners gevraagd wat ”beiden” betekende (Saul moest Samuël „beiden” te Gilgal). Het antwoord was bijna meteen: wachten (binnen 2 seconden!).
Bij het lezen van Spreuken 26:24 aan tafel moest ik aan dat voorval denken. „Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen.” Wat betekent: „gelaat zich”? Binnen één seconde was het: kijkt vreemd. Ik keek ook vreemd, maar gelaat is gezicht en dat is kijken. Maar kijken met je lippen? O nee, dat kan niet. Het verkeerde antwoord kwam door verwisseling van twee zintuigen (een zogenaamde synesthesie): kijken en horen. Met je lippen doe je iets -en dat zal wel spreken zijn- en dat hoor je.
Niet in Trommius
Door deze best wel vernuftige gedachtesprong (associatie) van een van de kinderen werd even vergeten dat de lippen een deel van het geheel van het spraakorgaan vormen. Dat dit dan een metonymia is (een zogenaamd pars pro toto, een deel voor het geheel), had men niet opgemerkt.
Zit het echt zo? Het werkwoord ”zich gelaten” is een wederkerend werkwoord, net als bijvoorbeeld zich vergissen, zich omdraaien. Maar zich gelaten is een werkwoord dat niemand meer kent. Een werkwoord dus verbonden met ”zich”. En in Trommius ontbreekt het werkwoord. Wat nu? Twintig seconden wachten op een goed antwoord, of 200 seconden (ruim 3 minuten)? Dat zou met een beetje geduld best kunnen, maar een goed antwoord bleef uit.
Ik gebruikte echter de Statenbijbel van Proost en Brandt, gedrukt bij Joh. Enschedé te Haarlem en ontvangen in 1967. Liep ik niet een beetje achter? Een uitgave van Jongbloed had ook: „gelaat zich.” Maar een nieuwere versie van Jongbloed vermeldde: „houdt zich vreemd.”
Pas in het Middelnederlandsch Handwoordenboek van Verdam vond ik het wederkerende werkwoord ”zich gelaten”. Het werkwoord is nu verdwenen. Toen de Statenvertaling in 1637 verscheen, werd het werkwoord nog gebruikt. Logisch eigenlijk, want de Middeleeuwen (de Late Middeleeuwen) zijn dan net voorbij. De taal is na 1517 (Luther) of 1492 (Columbus) niet drastisch veranderd. Tal van middeleeuwse woorden waren in de tijd van de Statenvertaling nog springlevend.
Een mooi voorbeeld van de verleden tijd van het sterke werkwoord ”zich gelaten” vond ik in de kanttekeningen bij 2 Kon. 23:5. Josia schafte de chemarim af. Bij ”chemarim” staat dat de geleerden het niet eens zijn over de betekenis. De een meent dit en een ander dat.
Bij een van de meningen staat dan deze wijdlopige, ondoorzichtige zin: „anderen, omdat zij zich in hun afgodendienst gelieten zeer vurig en brandend van ijver te wezen.” En dat betekent dan zo veel als: zich gedroegen, zich voordeden als, zich hielden, zich vertoonden en dergelijke.
Kwelen
Nóg een voorbeeld. In Hosea 4:3 staat: „Daarom zal het land treuren en een iegelijk die daarin woont, kwelen.” Op mijn vraag wat „kwelen” betekende, kwam binnen drie seconden het antwoord: mooi zingen, want vooral mezen kwelen ook. Prachtig, maar helaas fout.
”Kwelen” komt nog zes keer voor (in Jesaja en Nahum). Bij Hosea 4:3 geeft de kanttekening onder andere: kwijnen. En bij Jesaja 24:7: „De wijnstok kweelt”, staat: verdwijnt of verwelkt. Het lijkt een aannemelijke verklaring: een plant gaat achteruit, dus kwijnen en dan verwelken. Maar…
Voor een juiste verklaring moeten we echt weer naar de Middeleeuwen. Dit werkwoord ”kwelen” heeft niets te maken met het zingen (kwelen) van vogels of mensen. Het sterke werkwoord ”kwelen” is thans verouderd en betekende vroeger: pijn lijden, verdriet hebben, gekweld worden. De verleden tijd was ”kwal, kwalen” en het voltooid deelwoord ”gekwolen” (van het Gotische werkwoord qaljan). Toch konden we de betekenis bijna raden, want ons zelfstandig naamwoord ”kwaal” heeft dezelfde stam (wortel).
In het middeleeuwse werk ”Vanden levene ons Heeren” staat (ongeveer vers 4822):
Gaet te dien draken in die helle, daer ghi emmer selt in quellen (pijn lijden)
In het ”Spel van Lantsloot van Denemerken” staat (ongeveer vers 709):
O scone Sandrijn, ghi sult sijn staetaensien ende sijn swaer misval (ongeluk): het en was nie sint, hi en qual (zich niet kwelde), edel wijf, sint dat hi u verloos (moest missen), so heeft hi gequolen (zich gekweld) altoosende geleeft in pinen (grote droefheid) groot
Hier dus twee voorbeelden van het gebruik van kwellen c.q. kwelen.
Tijdens het werk aan de Statenvertaling was de betekenis van dit middeleeuwse „kwelen” nog bekend. Alleen, toch al niet meer zo goed, want de kanttekening geeft „kwijnen” en „verwelken.” Dit lijkt veroorzaakt door een associatie (gedachtesprong) door het voorkomen in de tekst van een plant (wijnstok, bloem) of iets levends in de natuur (aardrijk, Karmel). En die dingen kunnen „kwijnen”, maar het is een verkeerde toelichting. „Kwelen” betekent hier (in Jesaja enzovoort): pijn lijden, verdriet hebben, gekweld worden.
Waan van de dag
We leven inmiddels 367 jaar na 1637. Van een „wijf” in de Statenvertaling heeft men een „vrouw” gemaakt; en „al wat mannelijk is”, was eerst: „al wat aan de wand pist”, en daar kon iedereen zich iets bij voorstellen. Maar de grilligheid van taal en van vertalers -ook de willekeur van de laatsten- is onvoorspelbaar, soms ook onvoorstelbaar!
Wie zich voor de Bijbel interesseert (ja, toch? of: nee, toch!) wil weten wat de betekenis van de woorden is. Of moet het worden: Lees maar, er staat niet wat er staat? Is er nog werkelijke belangstelling voor taal?
Een recent voorbeeld: In het Utrechts Nieuwsblad van zaterdag 29 november 2003 was te lezen dat men op de Universiteit Utrecht alle moeite moet doen om nog een groepje te vormen voor colleges in Arabische talen. Men voegt dan maar drie groepjes van vijf studenten bij elkaar. Voor Duits waren er dat jaar zes studenten. Ik weet nog van rond de honderd aanmeldingen. En zo zijn de talenstudies om zeep geholpen.
Door? Ja, door de waan van de dag. Door de heen-en-weerpolitiek, door de modevakken, door de voorlichting op de scholen, door het taalbarbarisme van deze tijd: schreeuw maar wat, scheld maar wat en vloek maar wat; dat is „cool” en „kinky” en „gaaf.”
Toch staat taal niet stil. Ook al doen we er zelf niets aan. Taal verandert. Talen verdwijnen. Taal is iets levends; geen rust roest.
Hoe lang kunnen we taalverandering tegenhouden? Kan dat? Konden we de fiets (naar de kerk) en de auto en de radio en het maken van foto’s (was verboden) tegenhouden? Veel ouders lezen thuis met hun (kleine) kinderen al uit een ’makkelijke’ bijbelvertaling, Het Boek bijvoorbeeld. De praktijk! Taal moet wel begrijpelijk blijven. Met woordjes ráden lossen we dat niet op.
De auteur is neerlandicus.