Waarom ze in de kerk bleven
„De Protestantse Kerk in Nederland als geheel is een valse kerk, al zijn ook daar gemeenten van de Heere.” Dat was de opvatting van dr. H. J. C. C. J. Wilschut, jarenlang predikant in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Totdat hij onderzoek ging doen naar kerkelijke afscheiding. Nu is hij zelf lid van de Protestantse Kerk.
Dr. Wilschut, jarenlang speekbuis van bezwaarde vrijgemaakt gereformeerden, maakte in 2013 de overstap naar de Protestantse Kerk. Hij was in de achterliggende jaren tot de overtuiging gekomen dat er binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt steeds minder ruimte was voor klassiek-gereformeerde predikanten zoals hij én dat er binnen de Protestantse Kerk niemand wordt gedwongen een on-Bijbelse leer te verkondigen.
Een kerk waar ruimte is voor het Woord, zegt dr. Wilschut, mag je niet afschrijven als een valse kerk. „Calvijn zegt dat je een kerk pas mag verlaten wanneer daar officieel de grondwaarheden van het christelijk geloof worden ontkend en trouwe belijders worden buitengesloten of gedwongen worden om aan goddeloosheid mee te doen.”
In zijn vrijdag verschenen boek ”Gebleven en meegegaan” (uitg. Royal Jongbloed, Heerenveen) onderzoekt dr. Wilschut de motieven van gereformeerde belijders om in de Nederlandse Hervormde Kerk te blijven en met de Protestantse Kerk in Nederland mee te gaan. Bij de Afscheiding in 1834, de Doleantie in 1886 en de vorming van de Protestantse Kerk in 2004 blijken kerkleden veelal dezelfde argumenten te hebben gebruikt: er is ruimte voor Bijbels belijden en verkondigen, dus afscheiden is niet de juiste weg.
De Afscheiding in 1834 was niet nodig?
„De Afscheiding was onvermijdelijk. Hendrik de Cock en de andere predikanten die werden geschorst, hadden weinig andere keus. De Afscheiding was mijns inziens een legitieme poging om de kerk bij het Woord te bewaren. De afgescheiden kerken gingen zich echter zelfstandig en landelijk organiseren, wat samenhangt met de pretentie de voortzetting te zijn van de aloude Gereformeerde Kerk in Nederland. Nu bleef het „staan in de breuke Sions” beperkt tot een klein deel van de afgescheiden gemeenten.
Ik heb begrip voor de gereformeerde belijders die in de Nederlandse Hervormde Kerk bleven: er was nog steeds ruimte voor gereformeerd kerkelijk leven en gereformeerde prediking, dus hadden zij geen echte noodzaak om te vertrekken.”
Kerkleden die blijven, beroepen zich vaak op het verbond van God. Een terecht argument?
„In de Reformatie was er aandacht voor het verbond, maar in het denken over de kerk nam het geen centrale plaats in. Belangrijker was de vraag naar het belijden en hoe het Woord van God in de kerk moest klinken.
Binnen de Gereformeerde Bond hielden belijdenis en verbond elkaar vanaf het begin, in 1906, min of meer in evenwicht. Nu ligt het accent meer op het verbond. De gereformeerde belijdenisgeschriften worden nog steeds in ere gehouden en gewaardeerd, maar om te blijven in een kerk met lek en gebrek is voor mijn besef het beroep op het verbond doorslaggevend geworden.”
Terecht heeft men in de Hersteld Hervormde Kerk gewezen op de samenhang tussen het ver- bond en het belijden van de kerk, schrijft u.
„Ja, wat dat betreft sluit ik mij aan bij wat dr. W. van Vlastuin daarover zegt: „De heiligheid van Gods verbond vraagt gehoorzaamheid aan het Woord van God, oftewel het blijven in de weg van de belijdenis.”
Dat betekent overigens niet dat ik de Hersteld Hervormde Kerk legitimeer. Wat er ook op de Protestantse Kerk is aan te merken, er is daar niet minder ruimte voor gereformeerde prediking dan voorheen in de Nederlandse Hervormde Kerk.”
Voelt u zich medeverantwoordelijk voor de vrijzinnigheid in de Protestantse Kerk?
„Ja en nee. Ik ben lid van de kerk en deel in haar schuld. Maar inhoudelijk voel ik me niet verantwoordelijk, al hebben gereformeerde belijders wel de opdracht om hun stem tegen dwaalleer te laten horen.”
Zoals tegen ds. E. J. A. van der Kaaij, die de historische Jezus loochent.
„Inderdaad. Ik kan me dan ook helemaal vinden in de brief die de Gereformeerde Bond daarover aan het moderamen heeft gestuurd.”
Leertucht –een van de drie kenmerken van een ware kerk– lijkt minder goed te functioneren.
„Leertucht staat niet op het niveau van het Woord en de sacramenten, maar in dienst daarvan. Tegelijk blijft het ontbreken van persoonlijk gerichte leertucht een pijnpunt. Principieel kunnen en mogen dwaalleraars niet ongemoeid gelaten worden in Gods kerk.
Je kunt zeggen: als de leertucht ontbreekt, moet je de kerk verlaten. Maar je kunt ook zeggen: als er in de kerk ruimte is voor de trouwe bediening van het Woord, moet je blijven. Niet de gereformeerde belijders moeten weg, maar de dwaalleraars, zei Groen van Prinsterer. Op papier is alles goed geregeld, maar de kerkelijke praktijk is weerbarstig.”
Eenheid met afgescheiden kerken lijkt vaak nog ver weg.
„Alle kerken ontwikkelden een eigen cultuur, een nestgeur, met bepaalde gewoonten. Mijn ervaring is dat als je elkaar in de prediking tegenkomt, er vaak sprake is van geestelijke herkenning.
Laten we kritisch naar onszelf kijken. Ook ik sprak tot een paar jaar terug over de Protestantse Kerk als een valse kerk. Het zou mooi zijn als de afgescheiden traditie door mijn boekje op zijn minst begrip gaat opbrengen voor hen die bleven en tot een minder massieve veroordeling van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland komt.
Ik denk dat de Heere ons naar elkaar toe drijft. De storm van de secularisatie raast over ons heen. We leven in een tijd van kerkverlating en kunnen ons de luxe van het gescheiden zijn niet langer permitteren.
We staan als gereformeerde belijders allemaal voor soortgelijke vragen: over het Schriftgezag, over vrouw en ambt, over ethische zaken als de homoseksuele praktijk. Bovendien hebben we elkaar nodig om samen overeind te blijven. Maar ook om één geluid te laten horen in een godloze wereld.”