Zwerven langs onveilige, stille wegen
Titel:
”Pelgrimsstaf en Jacobsschelp. Pelgrimstochten in de Middeleeuwen en in de Nieuwe Tijd”
Auteur: Norbert Ohler
Uitgeverij: Averbode/Agora, Kampen, 2001
ISBN 90 3171 725 8
Pagina’s: 301
Prijs: € 19,90. Pelgrims zijn we. Allemaal zijn we onderweg van het tijdelijke naar het eeuwige. Van dit leven reizen we naar het toekomende. Of we willen of niet. Zolang als de christelijke kerk bestaat, zijn er ook andere pelgrims, die van land tot land reizen, op zoek naar een heilig land, een heilige stad of het graf van een heilig mens.
Over deze rondtrekkende vreemdelingen -pelgrim komt van ”peregrinus” wat ”vreemdeling” betekent- heeft de Duitse historicus Norbert Ohler twee jaar geleden een zeer informatief boek geschreven dat nu is vertaald onder de titel ”Pelgrimsstaf en Jacobsschelp. Pelgrimstochten in de Middeleeuwen en in de Nieuwe Tijd.” Wel een beetje jammer dat in de vertaling een aantal foutjes is geslopen; namen die verschillend worden gespeld of een uitdrukking als „gewenst effect ressorteren.” Maar afgezien daarvan leest het boek als een trein - nauwkeuriger gezegd: als treinen in vroegere tijden, toen ze nog een beetje op tijd reden.
Ohler heeft gekozen voor een brede aanpak. Hij schroomt niet om een lange periode van bijna tien eeuwen bij de kop te pakken en splitst daarbij zijn onderwerp in een veelheid van deelvragen uit. Soms leidt dit tot hinderlijke sprongen in de tijd of overgangen van het ene verre land naar het andere. Vermoeiend - maar dat is wel toepasselijk. Meestal evenwel is het intrigerend om te zien hoe ingewikkeld het pelgrimeren wel was.
Het boek begint even uitdagend als bijbelgetrouw met op te merken dat Jozef, Maria en Jezus samen met hele hordes mensen, ieder jaar, gewoontegetrouw, de heilige stad Jeruzalem bezochten. Waren dit geen bedevaarten? En de wijzen uit het Oosten, gingen zij niet om te aanbidden? Dit roept de vraag op of wij met onze Israël-reizen onder aanvoering van een predikant niet deel hebben aan een eeuwenoude gewoonte.
Ondanks kritische opmerkingen van een man als Hiëronymus dat God overal kan worden aanbeden, of van een Bonifatius, die zegt dat de vrouwen die hij in Jeruzalem aantrof er wel hele promiscue zeden op nahielden, werd in de Middeleeuwen het pelgrimeren een populaire bezigheid. Volgens schattingen bezochten in sommige jaren zo’n half miljoen van hen de overblijfselen van de apostel Jacobus in Santiago de Compostela. Ook Einsiedeln in Zwitserland, waar Christus Zelf een kapel zou hebben ingewijd, was in trek: in 1446 kwamen er bijna 130.000 mensen op af. Over steden als Rome -met het graf van Petrus en Paulus- of de heilige stad Jeruzalem zijn geen aantallen bekend, maar deze zullen een veelvoud zijn van de twee genoemde.
Er zijn plaatsen afgevallen van het lijstje pelgrimsoorden, Vézelay bijvoorbeeld, waar Maria Magdalena werd vereerd, of Tours, waar het lichaam van bisschop Martinus werd vereerd. Er kwamen ook plaatsen bij, zoals Lourdes, in 1850, en Fatima, in 1917. Bij ons is Kevelaer, net over de Duitse grens, sinds de Tachtigjarige Oorlog in trek.
Boetedoening
Het is goed om te bedenken dat de middeleeuwse pelgrims een veelheid aan redenen hadden om een bedevaartsoord te bezoeken. De ene beschouwde de reis als een penitentie, een boetedoening. De ander zag het als een aansporing om zich te richten op de zaken die van boven zijn. Een derde werd aangetrokken door het avontuur of liet zich betalen om plaatsvervangend te pelgrimeren en een vierde ging juist uit dankbaarheid voor een bijzondere uitredding uit gevaar of grote zorg.
Toch was doorgaans het doel het zich willen richten tot God door middel van de voorspraak van heiligen die reeds gestorven zijn en de grote proef hebben doorstaan. En dit doel kozen zij omdat zij zich zorgen maakten over het oordeel van God. In dat laatste kunnen wij ons wellicht herkennen.
Een pelgrim kon niet zomaar vertrekken. Om te beginnen moesten er de nodige voorbereidingen worden getroffen: zonder wisselbrieven en paspoorten zou de reis van korte duur zijn. Kleren met bijvoorbeeld een jakobsschelp erop geborduurd of een paar stevige stappers aan de voeten konden levensreddend zijn. De schelp op de hoed van de pelgrim verwees naar de pareloester. De parel was het symbool van het doel van de pelgrimstocht. Pelgrims waren dus aan de jakobsschelp te herkennen. Vaak werd in groepsverband gereisd -waar heb ik dat vaker gehoord?- en had de commercie zich gestort op het leveren van diensten aan vermoeide wandelaars op plekken waar kloosters, die dikwijls kosteloos hun diensten pleegden aan te bieden, in gebreke waren gebleven.
Pleisterplaatsen waren onmisbaar, want om van Noord-Nederland naar Santiago te lopen, met een gemiddelde snelheid van 200 kilometer in tien dagen, vergt een maandenlange tippel langs onveilige, stille wegen. In de hitte heen, in de koude terug, of omgekeerd.
Terugval
Er waren ook tijden van terugval. Dat de reformatoren weinig enthousiasme toonden om Maria waar dan ook te gaan aanbidden, zal duidelijk zijn. Dat de godsdienstoorlogen evenmin bevorderlijk waren voor een rustige wandeling, wekt ook geen verbazing. In de tijd van de Verlichting maakten filosofen het volk duidelijk dat ze hun tijd wel beter konden besteden.
In de 19de eeuw, toen de aandacht voor de Middeleeuwen opbloeide, trok het pelgrimeren weer aan en in de vorige eeuw waren in Duitsland zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog enorme massa’s mensen op de been in steden als Aken en Leipzig. In deze laatste stad hebben in 1989 duizenden gelovigen, biddend op de vrijdagavond, de val van de Muur en van het IJzeren Gordijn beslist bevorderd. Was het alleen te danken aan hun gebeden of kwam de beslissende ommekeer ook doordat de massale aanwezigheid van ontevreden mensen het ingrijpen van de autoriteiten onmogelijk maakte? Waarschijnlijk beide. Zo beschouwd, werd de val van de Muur al in de Middeleeuwen voorbereid.