Binnenland

Rotterdamse jongens liepen tijdens Hongerwinter richting Drenthe

Lopen, kilometer na kilometer. Van Rotterdam naar Stolwijk, van Stolwijk naar Utrecht, van Utrecht richting Amersfoort. Twee vermagerde, vermoeide kinderen, amper tien jaar oud. Hun ouders bleven bezorgd achter. Ze zagen hen pas na negen maanden terug.

L. Vogelaar
16 February 2015 19:56Gewijzigd op 15 November 2020 16:44
Maarten Overduin en ‘oom’, de koster bij wie hij in huis was. beeld fam. Overduin
Maarten Overduin en ‘oom’, de koster bij wie hij in huis was. beeld fam. Overduin

Elk jaar vertelt M. J. Overduin aan schoolklassen op het Wartburg College in Rotterdam hoe diep de Hongerwinter, nu zeventig jaar geleden, in zijn leven ingreep. „We móésten wel weg. Er was geen voedsel meer.”

Vierhoog in Rehoboth, het bejaardencentrum in Alexanderpolder, vertelt de 80-jarige Rotterdammer over zijn jeugdjaren in de stad waar hij zijn hele leven woonde. Zijn hele leven, behalve die negen maanden rond het einde van de oorlog. „Thuis was de nood onhoudbaar geworden.”

Het ouderlijk huis stond in de Dahliastraat in Rotterdam-Zuid. Maarten Overduin was zes jaar toen de oorlog uitbrak. „We stonden voor het raam en zagen de gevechten. De Nederlandse mariniers vochten als leeuwen. Het maakte diepe indruk op ons dat mensen elkaar doodschoten.”

Later: „De Jodenvervolging. We zagen hoe ze de overvalwagens ingeschopt werden. Daarom kan ik het slecht hebben dat veel Nederlanders nu zo negatief over Israël spreken. De geest van het nazidom zie je terug in het huidige antisemitisme.”

Beangstigend waren de bombardementen. „Als er luchtalarm was, moesten we onder aan de trap gaan zitten. Vliegtuigen scheerden laag over ons huis. We waren doodsbang. Toch, ik heb me de hele oorlog in Gods hand geweten. Dat gaf vrede in mijn ziel.”

En ondertussen: „Naar school konden we niet meer; de Duitsers hadden de gebouwen in beslag genomen. Leerkrachten gingen kinderen thuis lesgeven. Zelfs onder spertijd, als niemand meer op straat mocht zijn, gingen sommigen van het ene huis naar het andere. Dat heeft één of twee onderwijzers het leven gekost.”

Orgelspel

Brandstof was er die laatste oorlogswinter nauwelijks. „Mensen verbrandden hun stoelen om maar wat warmte te hebben. Onze ouders stopten zo veel mogelijk kinderen bij elkaar in bed, zodat we ons aan elkaar konden warmen.”

Het voedsel was op de bon. „In 1944 hadden we nog wel bonnen, maar er was steeds minder voedsel. Toen hebben we echt honger geleden. Ik at het onkruid dat ik tussen de tegels vandaan plukte. We zagen mensen op straat in elkaar zakken en sterven. Vaak moesten we met een lege maag naar bed. Vader ging dan orgelspelen om ons af te leiden, zodat we in slaap zouden vallen.

Er mochten kinderen op het platteland gaan logeren. Een van m’n zusjes ging naar Stolwijk, maar kreeg zo’n heimwee dat ze weer naar huis kwam.

Mijn ouders spaarden zich het voedsel uit de mond om hun zeven kinderen nog wat te kunnen geven, maar op den duur was er niets meer. Op een dag riep vader ons. We moesten aan tafel gaan zitten, hoewel er geen eten was. Hij zette zeven bordjes op tafel en ging voor in gebed. Hij zei: „De Heere zal voor eten zorgen.” Hij had nog maar net amen gezegd toen er werd aangebeld. Voor de deur stond een mand met kostelijk brood. We hebben nooit geweten wie die daar neergezet heeft. Het dankgebed van mijn vader zal ik nooit vergeten.”

Naar Drenthe

In januari 1945 werd de toestand onhoudbaar. „Mijn oudste broer kon in Drenthe terecht, bij de familie Talen in Nieuweroord, bij Hoogeveen. Er kwam bericht dat ook mijn op twee na oudste broer en een buurjongen er welkom waren.

Vervolgens besloten mijn ouders dat Gerrit, mijn op een na oudste broer –later predikant in Werkendam en Papendrecht–, en ik ook die kant op zouden gaan. We zijn eerst een paar nachten in Stolwijk geweest, op de boerderij waar mijn zusje was geweest. Dat was een doorgangsadres voor veel Rotterdammers, dus we konden er niet blijven. We kregen wel wat eten mee toen we ’s morgens vroeg aan de voettocht naar Utrecht begonnen.

Daar zijn we ook een paar nachten geweest en vervolgens liepen we richting Amersfoort. Er stopte een auto en we mochten meerijden. Het leek een auto van de Duitsers, maar het waren mensen uit het verzet. De Duitsers vonden het kennelijk verdacht, dus we werden beschoten. De chauffeur gaf vol gas, reed twee Duitsers ondersteboven en ging in vliegende vaart door de bossen om aan hen te ontkomen. De auto werd niet geraakt.

In Zwolle werden we overgedragen aan landwachters. Later hebben we er weleens over gepraat of dat ook geen verklede verzetsmensen geweest zijn.

Toen we zeiden dat we naar de familie Talen in Nieuweroord wilden, werden we er achter op de fiets naartoe gebracht. Die tocht duurde van zeven uur ’s morgens tot tien uur ’s avonds. Er werd constant geschoten en we waren de hele dag bang, maar de Heere waakte over ons.

We werden over verschillende adressen verdeeld. Ik kwam bij de koster van de gereformeerde kerk in Noordscheschut terecht. Oom, noemde ik hem. Die mensen gaven me volop spek en ander voedsel dat ik in geen jaren gegeten had. Na twee dagen zat ik dan ook van top tot teen onder de zweren. De dokter zei tegen oom: „Voor uw deur groeit konijnenblad. Kook dat uit en leg het op die zweren.” Dat hielp.” En dat het voedsel beter wat geleidelijker aangepast kon worden, was ook duidelijk.

Overduin ging in Noordscheschut naar school. Hij bleef tot het najaar in Drenthe. „Die mensen hadden pas een kind verloren en zagen mij als vervanger, maar vader wilde dat ik naar huis kwam. De familie Talen wilde mijn broer Daan niet afstaan, maar vader schakelde de gemeente Hoogeveen in. Dat moesten mijn ouders meemaken na alle narigheid die er al was geweest. Ze hadden de vier oudste kinderen moeten laten gaan. Ik had godvrezende ouders; ze zijn biddend achtergebleven. Hevig ongerust waren ze toen het bericht kwam dat een van ons was omgekomen. Gelukkig was dat onjuist. Tijdens de laatste oorlogsmaanden hadden ze veel honger geleden. Vooral mijn jongste zusje was verzwakt.”

Blijvende gevolgen

Vanuit Meppel werd een groot aantal Rotterdamse kinderen per schip naar huis teruggebracht. „Drie kinderen zijn onderweg overleden. Op de Nassaukade in Rotterdam wachtte vader ons op. Dat was een weerzien!”

De oorlog was voorbij. En toch niet voorbij. „Vaders hongeroedeem kwam ieder jaar terug. Dat zal de oorzaak geweest zijn van de bloedvatvernauwing tussen hart en nieren waar hij last van kreeg. Het is een vreselijke lijdensweg geworden. Hij is op 62-jarige leeftijd overleden.”

Tijdens de eerste jaren na de oorlog ging Maarten iedere zomervakantie terug naar zijn kostadres. „De mensen in Drenthe zijn heel goed voor ons geweest.”


Hongerwinter

In september 1944 legde het spoorwegpersoneel in opdracht van de regering-in-ballingschap het werk neer. De Duitsers sloegen hard terug: ze blokkeerden de transporten naar het westen van Nederland. Er ontstond gebrek aan voedsel, aan brandstof, aan medicijnen, eigenlijk aan alles.

De Hongerwinter kostte zo’n 20.000 Nederlanders het leven. De mensen aten zelfs honden, katten en bloembollen. Met gammele fietsen en karretjes legden ze lange afstanden af om hier en daar wat eten los te bedelen.

Het in december 1944 opgerichte Interkerkelijk Bureau voor Noodvoedselvoorziening en Kinderuitzending evacueerde zo’n 50.000 ondervoede kinderen naar gastgezinnen in het oosten en noorden van het land. Vlak na de Bevrijding werden veel ‘bleekneusjes’ in onder meer Zwitserland, Engeland en Denemarken opgevangen om aan te sterken.

Meer over
Hongerwinter

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer