Aansluiting bij middenorthodoxe auteurs is veelzeggend
Het is niet meer dan normaal om conclusies te verbinden aan de keuze van de mensen op wie iemand zich beroept, reageert dr. C. S. L. Janse op de kritiek van dr. A. J. Kunz en dr. E. Mackay.
Alvorens te oordelen dient men een boek empathisch en eerlijk te lezen en de auteur recht te doen, zo schreven dr. A. J. Kunz en dr. E. Mackay (RD 30-1) in hun reactie op mijn artikel in Accent (RD 24-1) over ”Grenzen aan de tolerantie”. Dat is zeker waar en dat geldt ook bij het oordelen over artikelen. Ik vond bepaald niet dat hun beoordeling van mijn stuk aan die eisen voldeed.
Allereerst sloeg de kop boven het artikel nergens op. Op geen enkele manier heb ik het tolerantiebegrip begrensd vanuit sociologische zelfverdediging. Veeleer vormde het burgerlijke of politieke gebruik van Gods wet het uitgangspunt van mijn betoog.
Verder wordt zonder meer gesteld dat ik niet voldaan zou hebben aan de elementaire eisen van de journalistiek. De lezer kreeg geen gelegenheid om zich een eigen oordeel te vormen. Nu was het artikel strikt genomen geen boekrecensie. Ik reageerde onder meer op de verschijning van het boek en de omvangrijke publiciteit daar omheen.
Ethischen
Nu wordt mij verweten dat ik een paar auteurs die Spruyt gebruikte op de foute hoop zou hebben gegooid en hem erbij. Als Kunz en Mackay het boek nog eens ter hand nemen, kunnen ze constateren dat de teksten van De Savornin Lohman, Noordmans, Van Ruler en Paul Scholten een centrale plaats in het boek innemen. Zij beslaan zo ongeveer 85 procent (141 pagina’s) van het onderdeel “Theocratisch intermezzo”.
Daarentegen zou ik voorbij zijn gegaan aan calvinisten als Viret en Huber. Zij nemen echter in het boek van 303 pagina’s een marginale plaats in. Viret kreeg één pagina toebedeeld, Huber drie.
Is het dan ten onrechte als ik concludeer dat de christelijke traditie waarop Spruyt zich beroept, de ethische of de middenorthodoxe traditie is? Dat is zijn keuze geweest. Naar ik aanneem, een weloverwogen keuze. Die zegt dan ook wel wat. Je hoeft geen socioloog te zijn om dat te beseffen. Aan de kuyperiaans-gereformeerde traditie, waarop hij zich ter onderbouwing van zijn standpunt eveneens had kunnen beroepen, is hij voorbijgegaan. Dat is eveneens een keuze.
Nu wordt gezegd dat ik „de eminente staatsman De Savornin Lohman” even snel negatief afficheer als ethisch-gereformeerd. De typering ethisch-gereformeerd heb ik niet zelf bedacht. Ik verwijs daarvoor uitdrukkelijk naar de socioloog D. Th. Kuiper, die door zijn omvangrijke proefschrift en allerlei andere publicaties als een kenner van de vooroorlogse neogereformeerde wereld kan worden beschouwd.
Vervolgens heb ik gesteld dat de bevindelijk gereformeerde traditie op wezenlijke punten afwijkt van de ethische of middenorthodoxe. Dat kardinale punt laten beide opponenten liggen. Ongetwijfeld waren er vrome ethischen. Maar bedenk wel: (lang) niet alle vroomheid is ook de ware vroomheid.
Waarheidsbegrip
Terecht stellen Kunz en Mackay dat je het niet in alles met iemand eens hoeft te zijn, om toch van hem te leren. Daar heb ik in mijn artikel ten aanzien van Paul Scholten en anderen ook op gewezen. Maar het feit dat Scholten na de oorlog met de Doorbraak meeging en zich aansloot bij de PvdA, wijst op een andere geestelijke ligging. Anders dan waardoor de gereformeerde gezindte in die tijd gekenmerkt werd.
Merkwaardig is wel dat beide opponenten stellen dat zij zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat ik vooral een sociologische visie op de waarheid hanteer. Ik kan mij niet herinneren dat ooit zo gesteld te hebben. Ik heb er in het betreffende artikel juist mijn bevreemding over uitgesproken dat Spruyt als wezenlijk argument tegen artikel 36 van de NGB aanvoert dat de meerderheid der christenen daar heel anders over denkt. Daarbij heb ik de retorische vraag opgeworpen, sinds wanneer over de waarheidsvraag bij meerderheid van stemmen wordt beslist.
Verder constateren zij dat het katholiek-gereformeerde denken in de gereformeerde gezindte al te gemakkelijk stuk loopt op een versmald waarheidsbegrip. Wat wil men daarmee zeggen? Wordt dat katholiek-gereformeerde denken waarmee zij zich associëren, genormeerd door de gereformeerde belijdenis of beweegt het zich op bredere banen? In het laatste geval is het geen wonder dat men anderen die daarin niet meegaan, een versmald waarheidsbegrip verwijt. De heilige algemene (katholieke) christelijke kerk uit de apostolische geloofsbelijdenis is echter wel de kerk van het smalle pad.
Tolerantie betekent inderdaad „dat de definitieve openbaring van Gods koninklijke heerschappij nog uitstaat.” Maar betekent dat dat het kwade niet bestreden moet worden? Het ging in mijn artikel om de grenzen van de tolerantie. Niemand zal alles willen tolereren wat er in de maatschappij gebeurt. En wie zich gebonden weet aan de gereformeerde belijdenis (inclusief artikel 36) gebruikt die ook als uitgangspunt voor zijn politieke stellingname.
De auteur is socioloog en oud-hoofdredacteur van deze krant.