Ondubbelzinnig belijden en samenbindend beleid hand in hand
Het opdragen van kinderen is geen aanvaardbaar alternatief naast de praktijk van de kinderdoop, reageert prof. dr. Jan Hoek. Maar in de gebrokenheid van dit leven en in het licht van de kerkelijke verdeeldheid moet een kerkenraad beleidsmatig ver willen gaan.
Prof. dr. Hans Maris ging in op enkele opmerkingen die ik maakte in het interview rond mijn veertigjarig ambtsjubileum (RD 29-1). Ik dank hem voor de waardige wijze waarop hij zijn kritische kanttekeningen bij mijn uitspraken verwoordt. Inderdaad proef ik daarin de verbondenheid op het fundament van de Reformatie. Wel voel ik mij gedrongen om in reactie op deze bedenkingen mijn positie en intentie nog wat te verhelderen.
Om te beginnen wil ik aanscherpen dat het voor mij inderdaad onmogelijk is dat een dienaar van het Woord in de christelijke kerk de historiciteit van Jezus Christus loochent. Zo iemand behoort zijn consequenties te trekken en het ambt neer te leggen. De gereformeerde kerk van Nijkerk weigerde de betreffende dominee terecht de toegang tot de kansel. De eenheid van de christelijke kerk kan nu eenmaal alleen binnen welomschreven kaders bestaan, gestoeld op het belijden van de Drie-enige God Die metterdaad handelt in de geschiedenis.
Belijden en beleid
Naar mijn overtuiging gaan de wegen van Maris en mij niet uiteen op het punt van belijden. Zo ben ik het van harte eens met prof. dr. Arie Baars en dr. Reinier van Kooten, die nog onlangs in deze krant het Bijbels recht van de kinderdoop krachtig hebben beargumenteerd. Het opdragen van kinderen zie ik dan ook niet als ”aanvaardbaar alternatief” naast de praktijk van de kinderdoop. Ik ben van mening dat in delen van de Protestantse Kerk te spanningsloos een ”dubbele dooppraktijk” wordt gehanteerd, waarin kinderdoop en opdragen als gelijkwaardige opties naast elkaar worden geplaatst. Dat is dus allerminst wat ik beoog.
Echter, in de gebrokenheid van dit leven en in de pijn rond de schrikbarende kerkelijke verdeeldheid moet een kerkenraad beleidsmatig ver willen gaan om nieuwe breuken te voorkomen. Er mag gezocht worden naar een weg om elkaar vast te blijven houden zonder de onderlinge verschillen toe te dekken. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de fundamentele artikelen van het geloof (zie het Credo) en daarvan afgeleide overtuigingen. Laatstgenoemde zijn wel van groot belang, maar van een ander niveau.
Vanuit dat onderscheid kunnen mensen die op aangelegen punten van opvatting verschillen, toch samen de maaltijd des Heeren vieren. En zo kan in een gemeente die onomwonden en ondubbelzinnig voor de kinderdoop is, aan broeders en zusters die op dit ene punt anders denken de gelegenheid worden geboden om voor hun pasgeboren kindje gerichte voorbede en zegening te vragen in de eredienst.
Daarbij maakt de kerkenraad ten overvloede duidelijk het te betreuren dat het (nog) niet tot kinderdoop kan komen. Een reformatorische baptistengemeente zou er niet moeten zijn, evenmin trouwens als meer dan tien gereformeerde denominaties naast elkaar die zich op dezelfde Formulieren van Enigheid beroepen.
Terechte waarschuwing
De waarschuwing van collega Maris tegen de zogenaamd ”evangelische”, maar in werkelijkheid postmoderne, individualistische invloeden onderstreep ik van harte. Daarom is het pleidooi voor hoge waardering van de kinderdoop ook zo terecht. Eerlijk gezegd zie ik een ”reformatorische baptist” met alle respect toch eigenlijk als een tegenspraak in zichzelf. Maar ik schrijf hem of haar niet af als broeder of zuster (dat doet Maris trouwens evenmin) en zoek beleidsmatig tot op de grens elkaar vast te houden in de ene Kerk van Christus.
De auteur is hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit en aan de Evangelische Theologische Faculteit Leuven.