Cultuur & boeken

Bundel over recht op godsdienstvrijheid in Nederland

Over de vrijheid van godsdienst wordt zeker de laatste tijd nogal wat discussie gevoerd. Dat hangt onder meer samen met gewelddadigheden die wereldwijd, maar ook in onze nabije omgeving plaatsvinden, waarbij godsdienstige motieven worden aangevoerd of voorgewend.

mr. Arnold Weggeman

5 February 2015 19:39Gewijzigd op 15 November 2020 16:28
beeld ANP
beeld ANP

In die discussies komt vaak de verhouding met andere grondrechten aan de orde, zoals de vrijheid van meningsuiting of het recht op gelijke behandeling.

De afgelopen tijd zijn diverse wetenschappelijke publicaties verschenen over de vrijheid van godsdienst. Een ervan is de bundel ”Godsdienstvrijheid in de Nederlandse rechtsorde”. Hierin staat de vraag naar de hedendaagse toepassing en invulling van het recht op godsdienstvrijheid in Nederland centraal. De bundel bevat –naast een inleiding van de redactie– veertien bijdragen die ingaan op specifieke thema’s met betrekking tot dit grondrecht. Het vertrekpunt is niet het artikel in onze nationale Grondwet over de godsdienstvrijheid (artikel 6), maar de internationale variant, zoals neergelegd in artikel 9 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

De keuze voor dat vertrekpunt is goed te rechtvaardigen. De invloed van artikel 9 EVRM is namelijk de laatste 25 jaar toegenomen, vooral door de uitleg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, het hof) aan deze bepaling heeft gegeven. Ook Nederlandse rechters moeten het EVRM toepassen, zodat het nationale recht in overeenstemming is met het EVRM. Daarbij laat het hof de nationale rechters overigens de nodige ruimte om zelf invulling te geven aan het EVRM. Bekend is in dit verband de toepassing van de ”margin of appreciation”-doctrine, die de rechters mogelijkheden biedt voor nationale variatie. Ook op dat leerstuk wordt in de bundel ingegaan.

Vuistregels

De bundel is gestructureerd opgezet. De bijdragen zijn gerubriceerd in drie delen. Het eerste bevat algemene beschouwingen over de relevantie van artikel 9 EVRM in de nationale rechtsorde. In het tweede deel wordt ingegaan op de betekenis van artikel 9 EVRM voor rechtsvorming door de civiele rechter, de bestuursrechter en de strafrechter. Het derde deel bevat een aantal bijdragen over artikel 9 EVRM binnen bijzondere rechtsgebieden.

In het eerste deel valt vooral de uitgebreide en informatieve bijdrage van Stefan Philipsen en Ben Vermeulen op. Zij formuleren een aantal vuistregels en uitgangspunten die bij de uitleg van de vrijheid van godsdienst in acht moeten worden genomen, om te voorkomen dat de rechtsorde wordt ondergraven. Een eerste uitgangspunt is de noodzaak van een redelijke uitleg van de godsdienstvrijheid: niet elke als godsdienstig gepresenteerde uiting hoeft door de rechter als zodanig gekwalificeerd te worden, en niet elke variant van een godsdienstige uiting valt onverkort onder de godsdienstvrijheid.

Een voorbeeld van het eerste is de afwijzing door de rechter van het beroep op de godsdienst­vrijheid van de kloosterorde van de zusters van Sint-Walburga. Het ging hier om een seksclub, en niet om een godsdienstige organisatie, al pretendeerde de club dat wel te zijn. Een ander voorbeeld –dat aansluit bij de actualiteit– is dat terroristische aanslagen die worden gepleegd in de naam van welke godsdienst dan ook, nimmer vallen onder de bescherming van de godsdienstvrijheid.

Bewijslast

Een belangrijke vuistregel is dat slechts kan worden gesproken van een godsdienstige of levens­beschouwelijke manifestatie als deze rechtstreeks uit de godsdienst of levensbeschouwing voortvloeit. Is bijvoorbeeld de weigering om huwelijken van personen van gelijk geslacht te sluiten of aan personen van het andere geslacht een hand te geven als zo’n manifestatie te beschouwen? Een uitgangspunt is hierbij dat op degene die een beroep doet op de godsdienstvrijheid de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat een bepaalde handeling rechtstreeks uit zijn (geloofs)overtuiging voortvloeit. Het mag dan niet gaan om een solistische uitleg van de geloofsvoorschriften: er moet een minimum aan inbedding in een collectiviteit aannemelijk zijn. Deze bijdrage maakt duidelijk dat voor een beroep op de vrijheid van godsdienst meer nodig is dan religieus gevoel; de desbetreffende handeling moet ook redelijkerwijs kunnen worden gemotiveerd en in verband gebracht met religieuze voorschriften.

SGP-procedures

In het tweede deel van de bundel, over de betekenis van artikel 9 van het EVRM voor de rechts­vorming, valt de bijdrage van Titia Loenen over de betekenis van artikel 9 EVRM in de SGP-zaak op. Vrij onderkoeld merkt zij op dat artikel 9 EVRM en de Straatsburgse jurisprudentie in geen van de SGP-procedures een belangrijke rol hebben gespeeld. Zelfs in de beslissing van het EHRM naar aanleiding van de klacht bij het hof speelt dit artikel een ondergeschikte rol. Dit terwijl in de klacht expliciet de botsing was aangevoerd tussen de godsdienst- en verenigingsvrijheid enerzijds en het verbod op discriminatie op grond van geslacht anderzijds. Hoewel ik haar conclusies deel, zou ik me hier een kritischer reactie richting het hof hebben kunnen voorstellen. Het hof heeft hiermee namelijk de indruk gewekt dat het per definitie voorrang verleent aan het gelijkheidsbeginsel boven de vrijheid van godsdienst. Dat is niet in lijn met eerdere en latere jurisprudentie van het hof en mede daarom volstrekt onvoldoende gemotiveerd.

Trouwambtenaren

Een andere bijdrage –uit het derde deel– is die van Leendert van Beek over de gewetensvrijheid van ambtenaren, in het bijzonder ten aanzien van de verplichting tot het sluiten van huwelijken van personen van gelijk geslacht. Hij gaat uitgebreid in op de historische context en de nationale en internationale bescherming van de gewetensvrijheid, mede aan de hand van een analyse van de jurisprudentie van het EHRM.

Zijn conclusie is dat hoewel de gewetensvrijheid een cruciale pijler van de rechtsstaat is, deze niet altijd en overal kan worden ingeroepen. Artikel 9 EVRM houdt niet in dat de staat verplicht is gewetensbezwaren te honoreren. Daartegenover staat dat de staat geen belemmeringen mag opwerpen voor de gewetensbezwaarde ambtenaar om zijn functie goed te kunnen uitoefenen. In dit spannings­veld heeft het hof in januari 2013 een uitspraak gedaan in de zaak van een gewetens­bezwaarde ambtenaar in het Verenigd Koninkrijk. In concreto gaf het hof het Verenigd Koninkrijk de ruimte om gewetensbezwaarde trouwambtenaren te ontslaan.

Controversiële kwesties

Volgens Van Beek ligt deze uitspraak in lijn met die in de SGP-zaak. De vrijheid van godsdienst neemt in beide uitspraken geen bijzondere plaats (meer) in. De auteur acht het niet ondenkbaar dat het hof met deze uitspraak preludeert op een grondrechtenhiërarchie, waarbij het gelijkheidsbeginsel in principe boven de godsdienstvrijheid prevaleert. Die conclusie durf ik op dit moment (nog) niet te trekken.

Een voorbeeld van een andere uitkomst zie ik namelijk in de uitspraak van het hof van juni vorig jaar in de zaak-Fernandez Martinez tegen Spanje (een uitspraak waarvan Van Beek nog geen kennis kon hebben bij het schrijven van zijn bijdrage). Martinez was een Spaanse geestelijke, die door de Rooms-Katholieke Kerk was aangesteld als godsdienstdocent. Omdat hij in het openbaar het celibaat bekritiseerde, stelde het desbetreffende bisdom dat Martinez niet langer als rooms-katholiek docent kon fungeren. Het arbeidscontract werd daarom niet verlengd. Martinez vocht deze beslissing aan en beriep zich daarbij op zijn recht op privéleven (in samenhang met het gelijkheidsbeginsel). Het bisdom verweerde zich met een beroep op de kerkelijke autonomie en de daaruit voortvloeiende organisatie­vrijheid. Het hof kwam –zij het met nipte meerderheid– tot de conclusie dat de Spaanse rechter de kerk de ruimte mocht geven.

Het gaat hier dus om controversiële kwesties, waarbij de verhoudingen zomaar kunnen omslaan. We moeten afwachten hoe de afweging van het hof zich op dit punt in de toekomst verder ontwikkelt.

Goed overzicht

De verschillende bijdragen aan deze bundel overziende is mijn conclusie dat het hier een veelzijdige en waardevolle publicatie betreft. Mede door het analyserende en beschrijvende karakter van de verschillende bijdragen biedt het boek een goed overzicht van de ”heersende leer” op het gebied van de godsdienstvrijheid.


Boekgegevens

Godsdienstvrijheid in de Nederlandse rechtsorde. Nationale en Europese perspectieven, Henk Post en Gerhard van der Schyff (red.); 
uitg. Wolf Legal Publishers, Oisterwijk, 2014; 
ISBN 978 94 6240 098 6; 366 blz.; € 29,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer