Eerlijk voor God
Jeremia 31:18b
„Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere, mijn God.”
O God, straf niet naar verdienste en ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand die leeft zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn (Psalm 143:2). Zo Gij lust hebt met mij te twisten, niet één uit duizend zal ik U beantwoorden (Job 9:3). Heere, U had mij rijk begiftigd; U had mij gegeven het lieflijke van Uw erfdeel (Psalm 16:6).
U hebt mij geschapen naar Uw beeld (Genesis 1:27), weer gekocht door het bloed van Uw Zoon (1 Petrus 1:19), en door Uw Geest geleerd de waarheid die in het binnenste van het hart is (Psalm 51:8). En als ik de loop van mijn leven overdenk, zo bevind ik dat U al mijn jaren met weldadigheid gekroond hebt (Psalm 65:12).
U hebt mij duizendmaal meer goed gedaan dan ik zou hebben kunnen begeren of denken. Al die wonderlijke genade en bijzondere gunsten behoorden mijn hart in liefde te ontsteken en mij brandend te maken tot de ijver van Uw huis (Psalm 69:10). Maar ik heb het talentpond dat u mij gegeven hebt niet alleen begraven (Mattheüs 25:25), maar heb ook Uw goederen onnuttig doorgebracht, door een verkwisting die haar voorbeeld niet kent (Lukas 15:13).
Al Uw gunsten heb ik misbruikt. Het licht van Uw kennis heeft slechts gediend om mij in het kwaad te meer te doen zien. Ik ben dartel geweest in voorspoed en ongeduldig in tegenspoed.
Charles Drelincourt, predikant te Parijs
(”’t Recht gebruik van des Heeren heiligen avondmaal”, 1649)