Klacht
Zoals de Klaagliederen van Jeremia beginnen met: „Och, och, hoe zit die stad als een weduwe”, zo klaagt Christus hier in deze tekst over Jeruzalem. Het is een droevige weerklank uit een overstelpt gemoed, zuchtend over de moedwillige blindheid. We zullen in deze tekst enkele punten bezien.De personen die Christus met het woordje „Gij” bedoelt, zijn de inwoners van Jeruzalem en in het bijzonder de priesters en oversten van het volk. Toen het volk bezig was de klederen op de grond te spreiden en palmtakken af te hakken en toen het „Hosanna” - enzovoorts riep, waren de Farizeeën nijdig over het volk en zeiden: „Bestraf toch uw discipelen!”
Daarop sprak Christus deze tekst, alsof Hij wilde zeggen: O, Jeruzalem, Jeruzalem, gij die uw profeten doodt, gij koningin in het land, gij slavin van de ongerechtigheid, al was de onwetendheid in andere steden te verdragen, in u is ze niet te verdragen. U bent immers die gezegende onder alle steden, de stad waar Ik zo veel wonderen heb gedaan en waar Mijn Vader zo veel van Zijn boden heeft gezonden. Waar de Messias nu nog tot u komt, rijdende op een ezelin. Het is bedroevend en met bloedige tranen te bewenen, o Jeruzalem, dat u zo nijdig, zo onwetend, zo onverstandig en traag van hart bent, om niet te geloven wat tot uw vrede dient. Doch nu is het verborgen voor uw ogen.
Casparus Carpentier, predikant te Amsterdam (Tranenvloed Jezu Christi, 1661)