Bitter en zoet
Een paar jaar geleden poneerde de Rotterdamse hoogleraar J. de Mul de stelling dat het christendom wellicht ten onder zou gaan. Omdat de digitale cultuur die van het schrift zou verdringen. De recent tussen jong en oud losgebarsten discussies over muziek en multimedia maken dat idee geloofwaardig. Techniek schijnt het boek -en daarmee het christelijk geloof, bij uitstek gebaseerd op een boek, de Bijbel- opzij te schuiven. Het is wrang om aan de hand van de Harry Potter-cultus -er valt wel van verering te spreken- te moeten bewijzen dat het nog lang niet afgelopen is met boeken.Het vijfde deel in de cyclus blijkt alle verkooprecords te breken. ”Harry Potter en de Orde van de Feniks” van J. K. Rowling is het bestverkochte boek van 2003, zo meldde gisteren de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB). De verkoop startte in de nacht van 21 op 22 november. De rest van het jaar was goed voor 550.000 exemplaren.
Dat ’succes’ viel trouwens te verwachten. Want halverwege 2003 gebeurde er iets vergelijkbaars in de Verenigde Staten. Daar schoven van de Engelse versie binnen 24 uur 5 miljoen exemplaren over de toonbank. Het is bitter om via zulke boeken -en niet aan de hand van de Bijbel- te moeten bewijzen dat mensen nog lezen.
Waarom is het erg dat er juist voor Harry Potter zo veel aandacht bestaat? Mensen zien ernaar uit zoals een dorstig dier naar water schreeuwt. Terwijl geweld en duistere praktijken, occulte passages -niet zozeer schuttingtaal of seks- een belangrijk bestanddeel vormen van de productie van mevrouw Rowling. In campagnes om de boeken te promoten hadden verklede heksen en tovenaars een plaats. De Bijbel blijft dicht. Mensen lessen hun dorst niet bij de goede God -zoals Psalm 42 erover schrijft- maar aan het bedorven water in bittere bronnen.
De natuurkundige Paul Davies schreef anno 1994 een publicatie over ”De laatste drie minuten”. „Wat wij natuur noemen, is in feite de activiteit van superwezens, of van een gemeenschap van superwezens”, zo betoogde hij daarin. Hij verwees daarbij expliciet naar Plato en zijn boze godheid: de Demiurg. Duistere dingen -dwars op het dogma van Gods Woord- halen ook de kinderliteratuur.
Geert Mak schrijft in ”Hoe God verdween uit Jorwerd” hoe het oude normen- en waardesysteem van het dorp teloorging door onder andere de multimediasystemen en de krant. Als het dagblad een plaats krijgt in zo’n vaststelling, valt de Harry Potter-serie niet uit te sluiten. En zo gaat de samenleving in de richting van een los-van-God-cultuur.
Er is een tijd geweest dat strenge calvinisten romans als verboden beschouwden. Dat is voorbij. „Ik moet toch als werker in onze gestreste maatschappij een beetje ontspanning hebben?” vraagt een argeloze gebruiker die vlak voor het weekend nog even naar de bibliotheek gaat. Er valt een wedervraag te stellen aan ’kettinglezers’. De kwestie of zij -gereformeerden die hun eigen hart kennen, zeggen: wij- weet hebben van grenzen en verboden terrein.
Kerken kunnen op kruistocht trekken tegen televisie. Gelovigen mogen fulmineren tegen open internet. Maar het kwaad valt niet te isoleren. De taak van een christen is om overal en telkens op wacht te staan. Als ooit een jongen en een meisje geknield onder de kansel lagen en de tekst meekregen waarmee Jozua zijn keus uitsprak -„Aangaande mij en mijn huis, wij zullen de Heere dienen”- legt dat een claim op het jonge stel. Zij zijn de ouders van straks. En als de dominee deze of gene lezer ooit gedoopt heeft, behelst dat een verplichting voor later.
Een claim? Een verplichting? De liefde tot God zit -als het goed is- aan de binnenkant van het hart. Zo wordt het kwaad onverdraaglijk. Dan blijkt Harry Potter bitter. En de dienst van God zoet.