Belofte in oorlogstijd
„Voor de zoveelste keer luchtalarm. We snellen naar de kelder. Zwaar vliegtuiggeronk. Dan enorme dreunen van exploderende bommen. Steeds dichterbij... Met elkaar bidden we. Nu wordt het sterven en dan..., denk ik. Het lijkt of de grond golft. Na tien minuten wordt het stil en schemerig buiten. Ik zie boven de huizen enorme wolken. Het lijkt wel een uitbarsting van een vulkaan.”
Ervaringen van E. Reinders (nu 83 jaar) in Rotterdam-West, waar hij nog steeds woont en van 1958 tot 2006 ambtsdrager in de christelijke gereformeerde kerk was. In een aantal kerkbodes van deze –in 2009 opgeheven– gemeente bundelde hij herinneringen van de gemeenteleden aan de oorlogsjaren.
Daar in West vielen de Duitse bommen in mei 1940 niet. Het stadscentrum werd echter verwoest. Daags na het bombardement liep Reinders met zijn vader en twee broers naar de Boompjes en bij de Wijnhaven. „Ik ruik koffie en ik zie koffie door de straatgoten lopen, riep ik. Ja, zei vader, hier zijn koffiepakhuizen in brand gevlogen.” Voor de jonge Rotterdammers werd het puin van de binnenstad een speelplaats.
Tijdens de vijf oorlogsjaren zijn er nog veel vaker spannende ogenblikken geweest. „Maar vader kreeg van de Heere te zien dat er uit ons gezin niemand zou omkomen”, zegt Reinders. „Hij werd bij Psalm 50:9 bepaald: „Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien.” ’s Morgens en ’s avonds gingen we met elkaar op de knieën en vader bad dan om bewaring en bekering. Als kind hadden we vertrouwen in het geloof van onze ouders.”
Alle gezinsleden overleefden die vijf bange jaren, ook de broer die als dwangarbeider in Duitsland bombardementen meemaakte.
Zoals iemand buiten oorlogstijd postzegels verzamelt, zo raapten de Rotterdamse schooljongens granaatscherven bijeen. „Na de Duitse luchtafweerschoten duurde het soms ruim dertig seconden voordat de laatste scherven vielen. Die waren roodgloeiend. Bijzonder was een scherf met letters of tekens erop. Op een dag stak ik iets te vroeg mijn hoofd buiten de deur en een gloeiendhete scherf vloog langs me heen.”
De Duitsers voerden de Joden weg. „Ook die uit onze straat. Een jongen huppelde alsof hij met vakantie ging. Dat hun einde de gaskamer was, wisten we toen nog niet. Later heeft me dat erg beziggehouden.”
In 1944 liep Reinders op de Heemraadssingel toen het luchtalarm afging. Hij wilde een schuilkelder binnengaan, maar bedacht zich en rende verder. De volgende morgen bleek dat die kelder door een bom was verwoest.
Reinders herinnert zich een preek van ds. W. F. Laman in de christelijke gereformeerde kerk tijdens de Hongerwinter over Ruth 1:7: „God heeft Zijn volk bezocht, hun gevende brood.” De nood steeg hoog; de uitkomst kwam soms onverwachts. „Op een morgen werd er aangebeld. Vader deed open en daar stond een zak vol aardappelen en groenten voor de deur. Vader keek snel om de hoek, maar zag niemand.”