Rotterdammers zochten vanaf de jaren 60 licht, lucht en ruimte
Lucht, licht en ruimte. Dat had de bevolking van het door het bombardement verwoeste Rotterdam nodig, meenden stedenbouwkundigen kort na de Tweede Wereldoorlog. Het stadshart werd herbouwd, nieuwbouwwijken verrezen. Voor veel Rotterdammers stonden de naoorlogse jaren in het teken van verhuizen.
Het is 24 november 1961. De Rotterdamse wethouder mr. H. Bavinck geeft het startsein voor de bouw van een rij eengezinswoningen in de Noorwitsstraat in Het Lage Land. Hoewel het niet de eerste nieuwbouw buiten de dan geldende stadsgrenzen is, markeert de bouw van Het Lage Land wel het begin van de grote trek naar buiten. Ruim een halve eeuw later wonen er 93.000 mensen in Alexanderpolder, in wijken met de namen Het Lage Land, Ommoord, Oosterflank, Zevenkamp, ’s-Gravenland, Prinsenland, Nesselande en Kralingseveer.
De stedenbouwkundige mode van die tijd is het vormen van stedelijke tuinwijken. In Rotterdam-Zuidwijk bijvoorbeeld kunnen acht architecten hun visie op hoe zo’n wijk eruit moet zien, realiseren. Zuidwijk bestaat uit acht miniwijken, met tussen de huizen relatief veel openbaar groen.
Meer dan welke andere stad in Nederland ook laat Rotterdam zien hoe stedenbouwkundige inzichten zich in de naoorlogse jaren ontwikkelden. Bijna iedere wijk heeft een eigen karakter.
Wensen individu
Architect Andries van Wijngaarden (79) is initiatiefnemer van rotterdamwoont.nl, een website die in beeld brengt hoe Rotterdammers tussen 1840 en nu woonden. Vanaf het begin van de jaren 60 was hij betrokken bij de bouw van woonwijken, onder meer in de Maasstad. Rotterdamwoont.nl laat onder meer zien hoe nieuwbouwwijken aanvankelijk gericht waren op het vormen van gemeenschappen, terwijl er later meer aandacht kwam voor de woonwensen van het invididu.
Van Wijngaarden heeft „veel sociale woningbouw gedaan”, vertelt hij, „vooral voor woningcorporaties.” In de periode tussen 1960 en 1975, waarin de ene na de andere nieuwbouwwijk uit de grond werd gestampt, namen de corporaties volgens Van Wijngaarden zo’n 80 procent van de woningproductie voor hun rekening. „Dat betekent dat het grootste gedeelte van de nieuwe huizen huurwoningen waren. Corporaties bepaalden daardoor in hoge mate wie waar kwamen te wonen.”
Woningnood
Zeker aan het begin van de jaren 60 waren mensen al blij als ze een huis konden krijgen, zegt Van Wijngaarden. „Er was woningnood. Als je met een groot gezin vanuit een verouderd huis in Crooswijk of het Oude Noorden naar de nieuwbouwwijk Prinsenland kon, was dat een vooruitgang.”
Zo’n verhuizing betekende in veel gevallen niet dat mensen een huis met tuin kregen, aldus Van Wijngaarden. „Aanvankelijk kwam er veel hoogbouw. Het overgrote deel van de mensen kreeg een flatwoning toegewezen. Toch ervoeren de meesten dat als een vooruitgang. Het waren paleizen in vergelijking met waar ze vandaan kwamen. Het woonoppervlak was groter, er was modern sanitair en het was licht in de huizen door de vele ramen.”
Behalve dat Rotterdammers vanuit de oude wijken naar de nieuwbouw trokken, kreeg de Maasstad in die tijd ook steeds meer inwoners van elders uit Nederland. Van Wijngaarden, afkomstig uit de omgeving van Bodegraven, is daarvan een voorbeeld. „Ik kreeg werk bij een architectenbureau in Rotterdam. Mijn toenmalige baas regelde een huis in Zuidwijk voor mijn vrouw en mij. Daar woonden destijds grote groepen mensen die rechtstreeks vanaf het platteland naar de stad kwamen.”
Zuidwijk vormde voor Van Wijngaarden een tussenstation. Uiteindelijk lonkte voor hem en vele anderen een huis met tuin, buiten de stad. „Wij gingen naar Waddinxveen. We hadden twee kinderen en daar kon je toen een huis met tuin kopen voor een fatsoenlijk bedrag.”
Weinig laagbouw
Grootschalige laagbouw, zoals rijtjeshuizen en twee-onder-een-kapwoningen, kwam in de loop van de tijd beschikbaar in plaatsen zoals Spijkenisse, Capelle aan den IJssel en Ridderkerk, zegt hij. „In Rotterdam is laagbouw altijd een probleem geweest. Dat zie je ook in vooroorlogse wijken: de massabouw van die tijd bestaat uit portiek-etagebouw en galerijflats. Dat patroon zette zich voort in een groot deel van de nieuwe wijken in de Alexanderpolder. Ik heb bijvoorbeeld wel rijtjeshuizen in Zevenkamp gebouwd, maar het merendeel van de mensen die naar de nieuwe wijken trokken, kwam terecht in gestapelde bouw.”
In vergelijking met Amsterdam, waar een groot deel van de Bijlmerflats inmiddels weer gesloopt is, bleef in Rotterdam de meeste wederopbouwarchitectuur intact. Wel werden vanaf de jaren 80 van de vorige eeuw huizen geïsoleerd en gerenoveerd. Twee kleine portiekwoningen werden vaak samengevoegd tot één nieuw appartement.
Van Wijngaarden stelt dat een wijk als Ommoord nog steeds relatief veel bewoners van het eerste uur telt, omdat ze tevreden zijn over hun omgeving. „Dat heeft ook te maken met de bevolkingssamenstelling. In de wijken aan de buitenkant van de stad is die langer homogeen gebleven dan in Rotterdam-Zuid en in het centrum.”
Verzuiling
De architect in ruste denkt dat de verzuiling tot in de jaren 60 nog een stempel drukte op de bouw van nieuwe wijken. „Je had toen nog protestants-christelijke, rooms-katholieke, socialistische en humanistische woningcorporaties. De huizen die zij bouwden, gingen voor een groot deel naar hun eigen achterban.”
De invloed van de verzuiling is in de geschiedschrijving van de wederopbouw nog onvoldoende onderzocht, stelt hij. „Ik denk dat dat een gevolg is van de ontzuiling vanaf het eind van de jaren 60. Corporaties zijn sindsdien gefuseerd en hebben geen heldere identiteit meer. Bovendien zijn veel huurhuizen verkocht, waardoor de bevolkingssamenstelling is gewijzigd.”
Diverse gelijktijdig optredende ontwikkelingen zorgden ervoor dat Rotterdam in een halve eeuw van een stad waarin het christendom een nadrukkelijk stempel drukte op de maatschappij veranderde in een multiculturele metropool. Met 100.000 islamitische inwoners binnen de stadsgrenzen is de religieuze kaart van de stad drastisch veranderd, constateren Jacques Börger (Museum Rotterdam) en Anne Jongstra (Stadsarchief Rotterdam) in een recent artikel in het Rotterdamse tijdschrift versbeton.nl.
Rome
Het is anno 2014 bijna niet meer voor te stellen, maar het ontstaan van een rooms-katholiek bisdom in Rotterdam leidde in 1956 nog tot hevige opschudding, constateren Börger en Jongstra. Protestantse kerken waren bevreesd voor het oprukken van Rome.
De Rotterdamse rechter A. Dirkzwager beschouwde de bisschop zelfs als een vertegenwoordiger van een vreemde mogendheid. De overheid moest de burgerrechten van deze man intrekken, vond Dirkzwager – iets wat in die tijd eigenlijk alleen maar gebeurde bij voormalige NSB’ers die veroordeeld werden wegens oorlogsmisdaden.
In diezelfde tijd telde Rotterdam –ondanks de nog niet geheel herstelde schade van het bombardement in mei 1940– tientallen protestantse kerken. Sterker nog: tot in de jaren 70 kwamen er alleen maar kerken bij. De wijk Alexanderpolder, die vanaf 1961 verrees, ontstond niet alleen langs de lijnen van de identiteit van de woningbouwvereniging. Er kwamen zelfs straten waar voor het overgrote deel mensen van een bepaalde kerkelijke kleur woonden. Het was het gevolg van een beleidskeus van de toenmalige directeur van de protestants-christelijke woningbouwvereniging Patrimonium, die bevorderde dat huurders in de buurt van een kerkgebouw van hun denominatie gingen wonen.
Babyboom
Diverse elkaar versterkende ontwikkelingen droegen eraan bij dat vooral tussen 1970 en 1980 hele generaties de stad verlieten. De naoorlogse babyboom en de toegenomen welvaart resulteerden in een grotere behoefte aan huizen met een tuin: een schaars goed in oud en nieuw Rotterdam. Plaatsen zoals Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Hoogvliet, IJsselmonde en Ridderkerk groeiden sterk.
In diezelfde periode kwamen gastarbeiders massaal naar de havenstad, waar de uitdijende industrie grote behoefte had aan goedkope arbeiders. De een na de ander betrok goedkope huurwoningen in en rond het centrum, in oude wijken die bij jonge gezinnen van Nederlandse komaf uit de gratie raakten. Gezinsherenigingen zorgden er enkele jaren later voor dat oudere Rotterdamse wijken hoofdzakelijk bevolkt werden door Turken en Marokkanen.
Tegelijk met de exodus van Nederlanders uit de stad schudde de autochtone bevolkingsgroep voor een deel zijn geloof af. Het was niet vanzelfsprekend dat deze voormalige Rotterdammers in hun nieuwe woonplaats net zo trouw naar de kerk gingen als ze van huis uit gewend waren – als ze al gingen.
Koninginnekerk
In de woelige jaren 60 kwam het in veel kerken tot een ommekeer. Progressieve rooms-katholieken bepleitten veranderingen, de ”stille revolutie” onder synodaal gereformeerden zorgde voor een lossere band met de kerk. De hervormde Koninginnekerk in Crooswijk werd het symbool van de secularisatie in de Maasstad: als eerste monumentale kerk –hoewel nog geen eeuw oud– ging het bedehuis in 1972 tegen de vlakte.
Zie ook:
rotterdaminkaart.nl rotterdamwoont.nl
Echte Rotterdammers
Rotterdammers zien zichzelf graag als hardwerkend, direct, modern en vooral als „echt”, zo stelt het Museum Rotterdam naar aanleiding van de tentoonstelling ”Echte Rotterdammers – wie denken we wel dat we zijn”, vorig jaar. Tot 15 maart 2015 is er in het museum een vervolgexpositie te zien onder de titel ”Echte Rotterdammers – wat maken we nou?”. Thema is wat die echte Rotterdammers maken en wat dit met de stad doet. Rotterdammers uit verleden en heden laten zien dat Rotterdam een echte werkstad is en was. Bezoekers kunnen de handen uit de mouwen steken in Museum Rotterdam, in tentoonstellingshal 2 van gebouw Las Palmas, Wilhelminakade 326, Rotterdam. Tel.: 010-2030482.