Ds. G. van Reenen, van glasschilder tot predikant
„Weet u een middel tegen maagpijn?” Deze vraag kreeg ds. P. van der Heijden, predikant van de gereformeerde gemeente onder het kruis te Enkhuizen, van de 35-jarige Gijsbertus van Reenen uit Utrecht. Het was Van Reenen bekend dat ds. Van der Heijden graag experimenteerde met huismiddeltjes.
Maar ds. Van der Heijden wist wat de oorzaak van de maagpijn was: het brandde in Van Reenen als een vuur om het Evangelie te verkondigen, maar hij verzette zich daartegen. Zijn lichaam leed eronder; hij kreeg verschrikkelijke maagpijnen. „Niet langer God tegenstaan”, zo luidde het recept van ds. Van der Heijden.
Gijsbertus van Reenen werd op 10 september 1864 in Utrecht geboren. Toen Gijs de leeftijd bereikte dat hij naar school zou gaan, stonden zijn ouders voor een moeilijke beslissing. Voorwaarde om tot de school toegelaten te worden, was dat de kinderen tegen pokken ingeënt zouden worden. Vader en moeder Van Reenen hadden daartoe geen vrijmoedigheid. Moeder Van Reenen heeft haar kinderen zelf onderwijs gegeven. Dat heeft ze op een voorbeeldige wijze gedaan. Het was later aan niets te merken dat de kinderen nooit een lagere school hadden bezocht.
Glasschilder
Na voldoende onderwijs ontvangen te hebben, werd Gijs in de leer gedaan bij een glasschilder. Dat werk sloot aan bij zijn kunstzinnige aanleg. Een prettige baas had hij niet. „Een bruut”, zei Van Reenen later. „Maar bij zulke mensen leer je wel werken.” Toen Van Reenen ongeveer 21 jaar was, begon hij voor zichzelf. Hij had werk in overvloed. Met name werkte hij veel in rooms-katholieke kerken. Maar aan dat werk kwam een abrupt einde. Eens was hij bezig met het opknappen van heiligenbeelden. Met kracht kwamen de woorden van Psalm 135 in zijn hart: „Dat die ze maken hun gelijk worden…” Het was hem toen onmogelijk om nog langer in rooms-katholieke kerken te werken.
Maar de zaak floreerde. Uiteindelijk had Van Reenen twaalf werknemers in dienst.
In 1885 was Van Reenen in het huwelijk getreden met Johanna Petronella van Veenendaal. Ze zouden tien kinderen krijgen. Het huwelijk zal een grote verandering voor Van Reenen zijn geweest, maar er was meer veranderd. Tevoren had hij volop de wereld gediend, maar toen hij twintig jaar oud was, had een geestelijke ommekeer plaats. Het lezen van ”De Christenreis” van John Bunyan was daartoe het middel. Van Reenen ging op zoek naar voedsel voor zijn ziel, maar hij vond dat niet in de kerken in zijn woonplaats. Met enkele vrienden las hij thuis preken.
Stichtelijk woord
„Niet langer God tegenstaan”, had ds. Van der Heijden geschreven aan Van Reenen. Maar ook aan de vrienden aan wie Van Reenen ’s zondags een preek voorlas, schreef de predikant een brief. „Als zondag Van Reenen komt, dan moet ge zijn boek wegnemen en zeggen dat hij maar een stichtelijk woord moet spreken.” Die mensen hadden daar wel oren naar, maar ze vonden het beter om daar eerst met Van Reenen over te spreken. Na verloop van tijd zwichtte hij voor de aandrang en op 9 oktober 1898 sprak hij in het woonhuis van de latere predikant Wilhelmus Hendriksen in Utrecht voor een gehoor van dertien mensen over Psalm 57:1: „Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Al-táshet.” Precies 35 jaar later, op 9 oktober 1933, schreef ds. Van Reenen: „Ik sprak toen een woordje van de weg en de ervaring die het gouderts heeft te gaan, eer het als een kleinood blinkt aan de kroon des Konings. Hoe het dan gegloeid en gelouterd, gehamerd en gebeiteld, gezaagd en gevijld moet worden, zó, dat de onkundige zou menen dat de goudsmid in toorn met zijn goud handelde om het te verderven. Toen wist ik niet dat dit een voorkomende waarheid was voor mij, nu weet ik het des te beter.”
Na een week ging Van Reenen voor in de vrije gereformeerde gemeente in Zeist. Daar werd hij in december 1898 tot ouderling gekozen. Zijn bloeiende bedrijf deed hij aan zijn jongste broer cadeau. Op 6 januari 1899 werd hij door ds. P. van der Heijden in zijn dienstwerk als lerend ouderling ingeleid. Van deze predikant heeft hij enig onderwijs ontvangen. Dat zal in hoofdzaak bestaan hebben in het geven van aanwijzingen hoe hij zich door zelfstudie kon bekwamen.
In februari 1899 vestigde het gezin Van Reenen zich in Zeist. Voor een beroep van de vrije gereformeerde gemeente in Vlaardingen bedankte Van Reenen. Hij was er niet beroepen als oefenaar, men begeerde hem als predikant. Een maand later werd hij in Zeist beroepen als predikant, en dat beroep nam hij aan. Hij legde examen af tijdens een gecombineerde vergadering van de gemeenten Enkhuizen, Lemmer en Zeist. Ds. Van der Heijden bevestigde hem op 17 september 1899 in het ambt en ds. Van Reenen deed op dezelfde dag intrede met een preek over Psalm 71:16: „Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren, ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen.”
Emeritaat
Op 11 december 1903 bracht de gereformeerde gemeente te Leiden een beroep uit op ds. Van Reenen. Enkele weken later nam hij het beroep aan. Het ledental van de gemeente groeide aanzienlijk tijdens de ambtsbediening van ds. Van Reenen. Bij zijn komst telde de gemeente 200 zielen. Toen hij in 1908 afscheid nam, waren er 600 leden en doopleden.
Na Leiden diende ds. Van Reenen gemeenten in Opheusden (1908), Gouda (1916) en Werkendam (1920). Het verblijf in Werkendam was van korte duur. In 1923 werd aan ds. Van Reenen in verband met zijn gezondheidstoestand emeritaat verleend.
Fobie
Van 1911 tot 1930 heeft ds. Van Reenen in hevige mate last gehad van een fobie. Het heeft zijn gezondheid geknakt. Hij leed aan zogenoemde woordvrees. Als hij het woord ”krankzinnig” hoorde, bestierf hij het. „Dan stolde het bloed in mijn aderen.” Soms hoorde hij het woord vlak voordat hij ging preken. Hij was dan bevreesd dat hij krankzinnig zou worden en onder het bidden of preken zou gaan vloeken en lasteren. „En des te meer de Heere mijn werk wilde zegenen, des te kwader had ik het. Soms kon ik aan mijn angst bemerken ’s zaterdagsavonds, of de Heere des zondags wat doen zou.”
Van dat verborgen kruis werd hij vijf jaar voor zijn overlijden verlost. Hij vertelde erover in een van zijn laatste preken. De jonge ds. W. C. Lamain, die van 1929 tot 1932 in Leiden stond, was getuige van nood en uitkomst, en schreef: „Op een zaterdag kwam hij tweemaal in ons huis, en werkelijk, zijn aangezicht was verwrongen vanwege de inwendige strijd. Hij schreide als een kind. En toch had ik hem nog kort tevoren in een gezelschap in ons huis horen meedelen hoe hij door Christus voor de Vader gesteld was als een reine maagd, zonder vlek en zonder rimpel. Diezelfde avond zag ik hem nog rijden in zijn invalidenwagentje –hij kon niet meer lopen– in een laan die recht voor ons huis lag. En werkelijk, mijn ziel was ontroerd om zijnentwil, gelijk wij dat lezen in de Waarheid van David en Jonathan. Doch daar opeens kwamen de regels uit Psalm 138:4 voor mijn aandacht:
Gij zult mijn kruis eindigen hier;
Want goedertier
Zijt Gij gestadig;
Het werk Uwer handen zult Gij
Volvoeren vrij,
O Heer’ genadig.”
De maandag daarop kwam ds. Van Reenen aan ds. Lamain vertellen dat de Heere hem met Psalm 31:17 verlost had uit zijn noden. En: „De Heere heeft mij ook beloofd dat de benauwdheid niet meer ten tweeden male zal oprijzen.”
Samenspraken
Na zijn emeritaat schreef ds. Van Reenen niet minder dan 124 preken, die alle in boekvorm verschenen zijn. Zijn catechismusverklaring is vaak herdrukt en is ook in het Engels vertaald. Voor De Saambinder schreef hij in een levendige stijl de samenspraken van Bart en Kees. Ook deze werden gebundeld. Het bijzondere van deze samenspraken is dat het lijkt alsof er werkelijk twee verschillende mensen met elkaar in gesprek zijn.
Op de preken en de samenspraken kwam ook commentaar: ds. Van Reenen zou te veel vergeestelijken. Dat verwijt had hij al in 1907 gekregen, toen de gemeente Leiden zich wilde aansluiten bij de Gereformeerde Gemeenten en ds. Van Reenen een proefpreek had uitgesproken over Romeinen 8:24. Met name ds. G. H. Kersten vond toen dat ds. Van Reenen te veel allegoriseerde. Ds. Van Reenen zei toen: „Ik heb niets in die tekst gelegd, ik heb er alleen maar wat uitgehaald.” Ook later klonk het verwijt dat ds. Van Reenen te veel vergeestelijkte. Opvallend is wat professor G. Wisse in 1951 schreef toen er een herdruk van de samenspraken van Bart en Kees over het boek Ruth verscheen. Van Wisse is bekend dat hij zijn studenten op het hart drukte dat ze niet meer dan 10 procent mochten vergeestelijken. „Het is geen studievolle exegese van het boek Ruth. Hij allegoriseert nogal. Moet ik het een ‘vergeestelijken’ noemen? Of liever dat hij in deze geschiedenis een geestelijke zin legt. (…) Ik kan me indenken hoe vele eenvoudige zielen er genieting, lering en troost uit putten. Zulke boeken te lezen kan allerminst kwaad, ook niet voor onze predikers. Lees het maar eens en doe er uw voordeel mede. Van onszelf zijn we in de regel objectief, droog en zogenaamd ‘anti-dopers’ genoeg! Ik las er met veel genoegen in.”
Afscheid
In augustus 1935 voelde ds. Van Reenen zijn einde naderen. Op ontroerende wijze nam hij afscheid van de lezers van De Saambinder. „En zo moeten we onze samenspraken, door Gods goedheid en genade, beëindigen. Ik voel dat de tijd van mijn ontbinding nabij is. Mijn Bruidegom komt om mij af te halen. Psalm 43 vers 4 (berijmd). Wat ik mocht doen, dank ik Gods genade, Die mij bekwaamde tot die arbeid, in mijn zwakheid. Ik mocht 124 leerredenen schrijven en ongeveer 700 kolommen druks in De Saambinder! En dat door zo’n ongeleerde, zwakke man. Alleen Gode de eer! Hij zegene wat van Hem is, en doe verzoening over het mijne. Dat zij zo!”
Voordat het volgende nummer van De Saambinder verscheen, was ds. Van Reenen overleden. Ds. Kersten schreef: „In de vroege morgen van de derde september heeft het de Heere behaagd Zijn oude dienstknecht, ds. Gijsbertus van Reenen, emeritus predikant der Gereformeerde Gemeenten, te Leiden, uit de bange strijd van dit leven te voeren tot de eeuwige triumf der volmaakte zaligheid en hem de kroon te geven, die Hij Zijn getrouwe dienstknechten heeft weggelegd.”
Zie ook:
Emeritaat ds. G. van Reenen (1864-1935) – door A. Jobse (Oude Paden, 01-12-2009)
Van glasschilder tot predikant : „Ik heb de meeste preken ál zuchtende geschreven! – door J. Mastenbroek (Terdege, 09-07-2008)
Ds. G. van Reenen en het Goudse Glas 22 : Een overdenking van een voormalige glasschilder – door H. Florijn (Oude Paden, 01-06-2007)
Een ‘schrijfdominee’ met kunstzinnige aanleg en een beeldend taalvermogen – door C. de Jongste (Reformatorisch Dagblad, 23-02-1988)
Ds. Gijsbertus van Reenen : 10 Januari 1864 - 3 September 1935 – in memoriam (De Saambinder, 12-09-1935)
Brochure: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegening – verslag van de toespraken, gehouden bij de begrafenis van wijlen ds. G. van Reenen (TUA, 06-09-1935)
Ds. G. van Reenen – 25 jaar predikant – door ds. W. den Hengst (De Saambinder, 11-09-1924)
Emeritaat – van o.m. ds. G. van Reenen – door ds. G. H. Kersten (De Saambinder, 27-09-1923)