Burgerlijke (on)gehoorzaamheid
De houding van christenen ten opzichte van de overheid heeft altijd spanningen gekend. De laatste tijd echter loopt die spanning op. Wat moet je doen als de overheid in het onderwijs steeds meer zaken wil reguleren, ook dingen die in botsing komen met je principes? Hoever kun je als christenpoliticus meegaan in compromissen, bijvoorbeeld rond de opening van winkels op zondag?
Het is daarom goed na te gaan wat het Nieuwe Testament zegt over onze houding ten opzichte van de overheid. Wat daarbij onmiddellijk opvalt, is dat hier geen voorkeur uitgesproken wordt voor een bepaalde staatsvorm. De schrijvers zijn zich ervan bewust dat de theocratie onder het davidische koningshuis verleden tijd is. Als zij het over de overheid hebben dan bedoelen zij de keizerlijke macht van Rome. Nu is deze staatsvorm volstrekt heidens. Dat komt het duidelijkst uit in de keizerverering die in de loop van de eerste eeuw steeds dwingender vormen aanneemt. Zo weigerde Augustus (27 v. Chr.-14 n. Chr.) nog om zich tijdens zijn leven als god te laten vereren. Dat verandert onder Domitianus (81-96 n. Chr.), die zich openlijk laat aanbidden als ”heer en god” (vgl. Joh. 20:28). Omdat de christenen weigeren aan deze ‘god’ te offeren, worden zij vervolgd. De vervolgingen onder Domitianus behoren zelfs tot de zwaardere.
Het beest uit de zee
Dit komt bijzonder uit in het boek Openbaring, dat in deze tijd is geschreven (± 95 n. Chr.) en dus de geest van de vervolgingen ademt. Daarom moet dit boek ook allereerst tegen de achtergrond van die tijdsomstandigheden gelezen worden. Dat betekent niet dat deze profetische woorden geen diepere zin hebben. Maar de betekenis voor die tijd is de eerste. Zo spreekt het visioen van het beest dat uit de zee oprijst in Openbaring 13 allereerst van de opkomst van het Romeinse Rijk uit ”de zee van de volken”. De manier waarop dit beest getekend wordt doet denken aan de vier dieren in het visioen uit Daniël 7. Daar gaat het echter om vier wereldmachten die elkaar opvolgen. In het beest uit de zee –het rijk van Rome– zijn alle wreedheden en verschrikkingen van de vorige wereldrijken verenigd. Dit rijk heeft dan ook zijn macht rechtstreeks ontvangen van de duivel, dat is de draak. Het lastert God, eist goddelijke verering voor zich op en vervolgt de heiligen.
Johannes laat hier zien wat er gebeurt als een overheid zich losmaakt van God en zichzelf vergoddelijkt. Dan wordt de staatsmacht een verderfelijk beest dat alles doet om de Naam van God te vernietigen en Zijn kinderen te verdelgen. Wat is de bedoeling van dit gedeelte? Roept Johannes christenen op om gewapend tegen dit gezag ten strijde te trekken? Dat staat er niet direct. Johannes wil vooral het satanische van een dictatoriale staatsmacht zonder God ontmaskeren en zijn lezers daarvoor waarschuwen. Bovendien bemoedigt hij hen door te benadrukken dat de uiteindelijke overwinning niet aan het beest, maar aan Christus behoort (Openb. 19:19vv.).
Gods dienares
De brief aan de Romeinen is eerder geschreven dan Openbaring. Toch is de overheid in die dagen niet zo veel beter dan onder Domitianus. De ”tekenen van het beest” treden ook dan al aan het licht, met name tijdens de regering van Caligula (37-41) en Nero (54-68). Toch zegt Paulus dat alle mensen –en dus ook christenen– deze overheid gehoorzaam moeten zijn (Rom. 13:1vv.). Het tekstverband geeft hieraan nog een extra klem. Het gaat in dit gedeelte namelijk over de christelijke liefde (Rom. 12:3-13:10). Daarbij gebruikt Paulus drie steeds wijder wordende cirkels. Eerst spreekt hij over de liefde die christenen verschuldigd zijn binnen de gemeente (Rom. 12:3-16a). Dan volgt de tweede cirkel, waarin gesproken wordt over de liefde tot de naaste in het algemeen (Rom. 12:16b-21). Ten slotte richt de buitenste cirkel zich op de houding ten opzichte van de overheid. Ook die dient gedragen te zijn door de liefde (Rom. 13:1-10).
Gehoorzaamheid aan de overheid dient dus ingebed te zijn in respect en liefde. Waarom? Daarover laat Paulus geen twijfel bestaan: de overheid is Gods dienares, ieder ten goede. Zij heeft haar macht van God gekregen en draagt ”het zwaard” niet zonder reden. Hiermee bedoelt de apostel dat de overheid de bevoegdheid heeft om een politiemacht en een leger te vormen en om een rechterlijke macht in te stellen. Als Gods dienares is zij geroepen zo het recht te handhaven, het kwade te bestraffen, het goede te belonen en haar onderdanen te beschermen.
Recht van verzet
Betekent dit dat onderdanen elke overheid te allen tijde moeten gehoorzamen? Nee, er zijn grenzen aan het gezag van de overheid en aan de gehoorzaamheid van de burgers. De Heere Jezus duidt dat aan als Hij –letterlijk vertaald– zegt: „Geeft aan de keizer wat u hem verschuldigd bent en aan God wat u aan Hem verschuldigd bent!” (Mark. 12:17). Aan ”de keizer” dienen we dus respect te tonen ”als door God over ons gesteld” en belasting te betalen. Maar God is álle liefde en eerbied waard. Dat betekent dat als de overheid wetten en regels opdringt die tegen het Woord indruisen of belemmeren in het vrijuit liefhebben en eren van God, burgerlijke ongehoorzaamheid geoorloofd is.
Petrus brengt dit zó onder woorden: „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen” (Hand. 5:29). Onder meer op deze woorden fundeert Calvijn het zogenaamde ”recht van opstand”. Als een overheid haar onderdanen knecht, verbiedt God te dienen en hen vervolgt, dan hebben zij het recht de gehoorzaamheid op te zeggen en zelfs in opstand te komen. Hier in Nederland volgt men met het ”Placcaet van Verlatinghe” in 1581 de lijn van Calvijn. Dan zweren de staten Filips II als wettige soeverein van de Nederlanden af.
Er is nog een andere kant aan deze medaille. Als de overheid Gods dienares is, dan hebben christenen niet alleen de taak, maar zelfs de plicht om haar aan die hoge opdracht te herinneren. Christenen moeten een keer durven zeggen: „Dient u werkelijk met deze maatregel of deze wet God?” Deze profetische opdracht is volstrekt in harmonie met het politieke getuigenis van de oudtestamentische profeten, die de overheden herhaaldelijk tot verantwoording roepen (vgl. o.a. Ezechiël 34). Allerlei ontwikkelingen maken duidelijk dat dit vandaag wel nadrukkelijker mag gebeuren. Of zijn christenen zo zelfgenoegzaam geworden –of zo bezig met de binnenbrandjes in eigen gezindte– dat het maatschappelijk en politiek getuigenis gaat verstommen?
Gebed
Ten slotte worden christenen opgeroepen tot gebed voor de overheid. Paulus schrijft: „Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen, voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. Want dat is goed en aangenaam voor God onze Zaligmaker, Welke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen” (1 Tim. 2: 1-4). Het gaat in dit gebed om drie dingen. Christenen dienen te vragen of de overheid zo regeert dat zij werkelijk als christenen kunnen leven en dat de kerk in staat is om haar missionaire getuigenis te laten klinken zodat mensen tot kennis van de waarheid komen. Ten slotte impliceert het einde van de tekst dat gebeden moet worden om de bekering van overheidspersonen. Dat laatste kon vandaag weleens meer nodig zijn dan ooit.