Kerk & religie

Amerikaanse theoloog John Gerstner maakte soms opmerkelijke keuzes

John Gerstners ouders verbaasden zich erover hoe hun zoon toch aan „al die godsdienst” kwam. Zelf waren zij niet zo betrokken op geloofszaken.

Pieter Rouwendal
28 November 2014 15:30Gewijzigd op 15 November 2020 14:45
Gerstner was docent aan Pittsburg Theological Seminary en maakte deel uit van een kring orthodoxe wetenschappers waartoe onder meer Cornelius van Til, Robert Sproul, John Murray en James Packer behoorden. Foto pts.edu
Gerstner was docent aan Pittsburg Theological Seminary en maakte deel uit van een kring orthodoxe wetenschappers waartoe onder meer Cornelius van Til, Robert Sproul, John Murray en James Packer behoorden. Foto pts.edu

John Gerstner werd op 22 november 1914 geboren. Zijn vader was uit het Duitse Darmstadt naar de Verenigde Staten getrokken. Hij was in naam luthers, maar deed er praktisch niets aan. Hij was niet vijandig, veeleer onverschillig. Diezelfde houding had Johns moeder ten opzichte van het methodistische geloof waartoe ze officieel behoorde.

John begon aan ”al die godsdienst” te komen toen hij als puber verliefd werd op een meisje dat kerkelijk meelevend was. John bezocht de kerkdiensten om bij dat meisje in de buurt te zijn. Maar zijn ogen hadden meer aandacht voor haar dan zijn oren voor de preek. Toch raakte hij op deze manier betrokken bij het christelijke geloof.

Toen hij klaar was met school, duurde het nog zes maanden voordat hij zijn vervolgstudie kon beginnen. Zes maanden waarvan hij niet wist wat hij ermee aan moest. Een docent zei hem: „Waarom ga je in de tussentijd niet naar een Bijbelschool?” Ach ja, waarom ook niet, dacht John. En dus ging hij naar een Bijbelschool, waar hij bij aankomst de onnozele vraag stelde: „Wat doceren jullie hier eigenlijk?” Wat volgde was een beknopte uiteenzetting van een halfuur over de Bijbel, in het bijzonder van de rode draad van Christus’ bloed die erdoorheen loopt.

„Dat was het belangrijkste halfuur in mijn leven”, zei Gerstner toen hij op 78-jarige leeftijd terugblikte, „en ik geloof nog steeds dat dát mijn bekering was.” De Bijbelschool in kwestie was dispensationalistisch, wat met zich meebracht dat men er een bijzondere manier van Schriftuitleg op nahield en dat de geloofsopvatting remonstrants was. Gerstner nam daar later afstand van. Maar hij bleef altijd dankbaar voor wat hem in dat halfuur werd verteld.

Boekenwijsheid

Na zijn bekering kreeg John de wens om medisch missionaris te worden en daarom ging hij geneeskunde studeren. Hij was naar eigen zeggen de beste van de klas zolang het om boekenwijsheid ging, maar de slechtste zodra het op de praktijk aankwam. Hij zag daarom af van het medische aspect en richtte zich op de theologische kant van de zending. Daarvoor ging hij naar Westminster Seminary, waar John Orr doceerde. Deze man leerde dat wedergeboorte ofwel Gods genadewerk aan het geloof voorafgaat.

Onder zijn lessen begon Gerstner afstand te nemen van het dispensationalisme. Hij begon gereformeerde boeken te lezen, bijvoorbeeld van de opwekkingsprediker Jonathan Edwards en de Princetontheoloog Charles Hodge, en toen vielen de puzzelstukje op hun plaats. Twee jaar lang had hij eraan gewerkt om zelf geloof voort te brengen. De ervaring die hij bij binnenkomst in de Bijbelschool had was waar geweest, maar zijn interpretatie ervan fout. Het was niet in de eerste plaats hij die op dat moment geloofd had, maar God Die geloof in hem gewerkt had.

Hij sloot zich aan bij de United Presbyterian Church of North America, een orthodox kerkverband met wortels in de oude Schotse theologie, en verkreeg daar in de loop der tijd een invloedrijke plaats. Hij werd docent aan Pittsburhg Seminary en maakte deel uit van een kring orthodoxe wetenschappers waartoe onder anderen Cornelius Van Til, Robert Sproul, John Murray en James Packer behoorden.

Met lede ogen zag Gerstner aan hoe zijn kerkverband langzamerhand leer en principes losliet, mede als gevolg van vereniging met andere kerkverbanden. Vrouwelijke ambtsdragers werden eerst getolereerd, later verplicht gesteld. Een praktiserend homoseksueel predikant werd geaccepteerd. Gerstner weigerde desondanks zijn kerkverband te verlaten. „Een zieke moeder mag je niet in de steek laten”, vond hij.

Breuk

Toch kwam het uiteindelijk tot een breuk. Dat gebeurde een jaar na zijn emeritering in 1980, toen een predikant van een ander kerkverband werd geaccepteerd van wie bekend was dat hij openlijk de godheid van Christus ontkende. Voor Gerstner en vele anderen was de maat vol toen dit fundamentele leerstuk van weinig belang werd geacht. Er werd een nieuw kerkverband gevormd, de Evangelical Presbyterian Church (EPC). Gerstner was verbitterd jegens zijn vorige denominatie. Toen hij eens geconfronteerd werd met zijn eerdere uitspraak, reageerde hij in harde woorden: „Zolang je moeder ziek is, moet je bij haar blijven. Maar als ze dood is, moet je haar begraven en achterlaten.”

De EPC stelde vanaf het begin een aantal zaken vast die volgens haar tot het wezen van het christelijk geloof behoorde. Deze zaken zijn eigenlijk een samenvatting van de Westminster belijdenisgeschriften. Leerstukken die op deze lijst staan, worden nauwgezet bewaakt. In zaken die niet tot deze vastgestelde essentiële punten behoren, neemt het kerkverband een tolerant standpunt in, onder het motto ”in het noodzakelijke eenheid, in het niet-noodzakelijke vrijheid, in alles liefde”. De vraag of een vrouw een ambt mag bedienen kwam in de Westminster geschriften niet voor en derhalve op de lijst ook niet. Daarom zijn er gemeenten die vrouwelijke diakenen of ouderlingen hebben, en enkele een vrouwelijke predikant.

Aanbod

John Gerstner heeft een flink aantal boeken geschreven. Hij was een autoriteit op het gebied van het leven en de theologie van Jonathan Edwards. Vaak nam hij een conservatief standpunt in. Met klem verdedigde hij bijvoorbeeld de onfeilbaarheid van de Bijbel. Hij schroomde niet om impopulaire standpunten in te nemen. Eens zorgde hij voor verbazing met de uitspraak dat ds. Herman Hoeksema als een van de weinigen goed gereformeerd was met zijn opvattingen over het aanbod van genade. De opschudding zou vergelijkbaar zijn met wanneer in Nederland een bijzonder hoogleraar namens de Gereformeerde Bond zoiets schreef over de opvattingen van dr. C. Steenblok.

In ”Repent or Perish” (Bekeer u of kom om) verdedigde Gerstner in 1990 de leer van de eeuwige straf voor degenen die onbekeerd sterven. Onlangs werd dit boek weer actueel toen de Amerikaanse predikant Rob Bell in een populair geworden boek het bestaan van de hel ontkende. Gerstner bekritiseerde in zijn boek ook de in zijn ogen al te gemakkelijk gebruikte frase dat God de zonde haat, maar de zondaar liefheeft. Deze uitspraak veronderstelt volgens hem een te groot verschil tussen de zonde en de zondaar. Er kan geen zonde zijn los van een zondaar en God haat de zonde niet los van degene die zondigt. Gods liefde voor een zondaar, zo stelde Gerstner, is liefde in Christus. Wie buiten Christus is, deelt niet in Gods liefde, al bewijst God hem Zijn weldadigheid. Gerstner schreef zulke dingen om de zondaar te overtuigen van de diepte van diens ellende en in de hoop dat lezers daardoor God zouden gaan zoeken en vinden.

John Gerstner was in staat om moeilijke theologische zaken eenvoudig weer te geven. Dat deed hij onder andere in een serie eenvoudige boekjes die hij ”primers” noemde, wat zoiets betekent als ”een eerste kennismaking” of ”de eerste beginselen”. Hij schreef ze onder andere over de onfeilbaarheid van de Schrift, over de predestinatie, over de vrije wil en over de verzoening. Later, in 1996, werden deze boekjes gebundeld in ”Primitive Theology”.

Niet altijd was hij overtuigend. In zijn ”primer” over de vrije wil ging hij zover te stellen dat de mens eigenlijk helemaal niet kiest. Door gebeurtenissen en hersenprocessen verricht hij handelingen, maar daarvoor is geen wezenlijk alternatief. Zijn theologie vertoont hier een merkwaardige overeenkomst met de recente opvattingen van de Nederlandse neuroloog Dick Swaab, die een vergelijkbaar idee poneerde vanuit het hersenonderzoek. Gerstner was terecht beducht voor een remonstrantse opvatting over de wil, waardoor genade geen genade meer is. Maar hij neigde met zijn opvatting zelf tot het tegenovergestelde, waardoor de zonde geen zonde meer is. Die consequentie trok hij zelf overigens beslist niet, zoals duidelijk is uit wat hij schreef over de eeuwige straf op de zonde.

Humor

Gerstner overleed op 24 maart 1996. De meeste invloed heeft hij misschien niet zozeer uitgeoefend door zijn geschriften, maar via zijn leerlingen. Als docent was hij geliefd. Zijn enorme belezenheid, zijn fijne gevoel voor humor, zijn pastorale houding ten opzichte van zijn studenten en zijn gave om moeilijke zaken heel eenvoudig en begrijpelijk weer te geven, maakten van hem een ideale leermeester. Zijn bekendste leerling werd R. C. Sproul, die het werk van Gerstner inhoudelijk zou voortzetten. Ook Sproul legt zich erop toe het orthodoxe christendom in begrijpelijke taal te onder de aandacht te brengen. Zijn waardering voor Gerstner blijkt uit zijn opmerking: „Wanneer God me de kans zou geven om mijn verstand ten volle te gebruiken voor de komende 250 jaar, dan zou ik nog niet beginnen te weten wat John Gerstner wist.” Al gebruikt Sproul hier duidelijk de stijlfiguur van overdrijving, toch is het onmiskenbaar dat Gerstner veel wist op een breed theologisch terrein. In zijn eenvoudige taal zit soms een diepte waarover lang na te denken valt. „Het grootste obstakel tussen u en God wordt niet zozeer gevormd door uw zonden; het zijn uw verdoemelijke goede werken.”

Wezenlijk

Gerstners leven en keuzes roepen waarschijnlijk verbazing op bij lezers van het Reformatorisch Dagblad. Hoe kan een zo conservatief en orthodox theoloog vrouwelijke ambtsdragers tolereren? Ze geven ook stof tot nadenken. Welke consequentie heeft het wanneer we een lijst met wezenlijke zaken vaststellen? Behoren zaken die daar niet op staan daarmee ook geheel tot de vrijheid van het individu of een plaatselijke gemeente? Over de vraag welke zaken wezenlijk zijn, wordt in reformatorische kring verschillend gedacht: voor sommigen is het afwijzen van de legging schijnbaar even wezenlijk als het onderschrijven van de belijdenisgeschriften, voor anderen is de kwestie van schepping of evolutie van ondergeschikt belang. De vraag wat wezenlijk is zal niet snel eenduidig beantwoord worden, en daarmee ook niet de vraag naar waarin men één moet zijn en waarin men vrijheid mag hebben. Als alle kerken en kerkleden het ”in alles liefde” dan maar praktiseren, zou er al winst zijn behaald.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer