Commentaar: Beleidsmakers vaak onkundig inzake bijzondere positie kerken
Hoezeer de ontkerkelijking in ons land de laatste decennia heeft doorgezet, hebben kerken nog steeds een aparte positie. De wetgever is terughoudend als het gaat om binnenkerkelijke aangelegenheden. Zo bemoeit hij zich nauwelijks met tuchtprocedures, mits die in de kerkorde of aanvullende regelgeving goed is beschreven. Binnen de kerk is ze eigen baas en mag ze eigen regels stellen.
Zodra kerken buiten de deur komen, hebben ze rekening te houden met wetten en regels die de overheid heeft gesteld. Net zoals iedere andere instantie. Kerkelijke ambtsdragers staan evenmin boven de wet als de ambteloze burger. Dat is helder.
De bijzondere positie van kerken wordt in toenemende mate door seculieren gezien als ongewenst en onwettig. Ongewenst omdat dit een bevoorrechting van een bepaalde ‘belangengroep’ zou zijn. Onwettig omdat voor de Nederlandse wet immers iedereen gelijk is.
Aan die bijzondere positie van kerken is echter niets onwettigs. Ze is vastgelegd in de Grondwet en in verdragen. Daarin staan nauwkeurig de rechten en vrijheden van kerken omschreven. Feitelijk is die aparte positie een gevolg van de scheiding van kerk en staat: de staat bemoeit zich niet met de kerk en de kerk niet met de staat.
Het is heel opvallend dat veel seculiere opinieleiders altijd direct alarm slaan als de kerk zich –in hun ogen– ook maar iets te veel met het staatkundig of maatschappelijk leven bemoeit. Daarbij schromen ze ook niet die scheiding op te voeren als bijvoorbeeld een politicus iets vanuit zijn christelijke overtuiging zegt in een debat in de Kamer of een ander bestuursorgaan. Terwijl de scheiding van kerk en staat absoluut niet zover gaat dat mensen in het publieke domein moeten zwijgen over hun geloof.
Even opvallend is dat dezelfde mensen vraagtekens zetten bij de wettelijke rechten en vrijheden die kerken hebben. Daar willen ze graag een einde aan maken. Waarom zou een kerk een bijzondere positie moeten hebben?
De teneur in de samenleving is de vrijheden van kerken te beknotten. Godsdienst wordt steeds meer gezien als een privézaak. Zo van: „Och ieder mens heeft zijn eigen hobby. En hobby’s behoef je als overheid niet te faciliteren.”
Tegelijk is er sprake van grote onkunde. Zelfs seculiere beleidsmakers zijn niet altijd bekend met de rechten en vrijheden van kerken zoals die in wet- en regelgeving is vastgelegd. Vaak is er ook weinig bereidheid om zich daarin te verdiepen. Daar zou de overheid toch meer werk van moeten maken. Een democratische rechtsstaat functioneert pas goed als de overheid zich tot het uiterste inspant om de bestaande en bij meerderheid afgesproken regels zorgvuldig en ruimhartig toe te passen
Maar niet alleen aan de kant van de seculiere beleidsmakers is verbetering mogelijk en zelfs noodzakelijk. Ook de kerken hebben huiswerk. Vaak is er bij hen schroom om op te komen voor de eigen rechten. Dat strijdbare past misschien minder bij het christen-zijn. Maar het is vandaag de dag met een aanwakkerende seculiere wind zeker nodig.