„Misschien wordt er een tiental levens gered…”
T. Dorresteijn
reageert op een artikel in het blad ”Paulus” van de Zending Gereformeerde Gemeenten, samengevat in RD 16-1, waarin de afbouw van het zendingswerk in Nigeria wordt uiteengezet. Hulpverlening aan Afrika, een continent waar oorlog, hongersnood en ziekte zich al eeuwenlang als één grote tragedie aaneenrijgen, lijkt een bodemloze put. De Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) is volgens een artikel in het januarinummer van het zendingsblad ”Paulus” van mening dat voortdurende steun aan diaconale projecten van de jonge Nigeria Reformed Church (NRC) in het Izi-gebied het proces van bewustwording van eigen verantwoordelijkheid, en het nemen van deze verantwoordelijkheid, in de weg staat. Ook de steun aan het weeshuis houdt straks op. „Het wezenprobleem in Izi komt voort uit de cultuur, die zorg hoort bij de gemeenschap zelf”, aldus ds. W. Harinck, secretaris van het zendingsdeputaatschap. „Christelijke gezinnen moeten worden aangemoedigd om zelf een weesje in huis te nemen om ervoor te zorgen. Als dat eenmaal gebeurt, dan zullen de mensen zien dat er helemaal geen vloek op die kinderen rust.” Hij is pessimistisch over de huidige wezenzorg. „Misschien wordt er nu een tiental levens gered, maar iets verderop in de bush sterven er misschien wel 200 kinderen…”
Boze geest
Wanneer enkele tientallen jaren geleden in Izi een moeder na de geboorte van haar kind overleed, werd dit kind door de omgeving beschouwd als de drager van een boze geest, waarvan men zich zo snel mogelijk moest ontdoen. Zorg voor een moederloze baby zou leiden tot onvruchtbaarheid en allerlei andere ellende. „De kinderen van haar die een wees verzorgt, zullen binnenkort zelf wees worden”, werd soms gezegd! Het kind werd in de ”bad bush”, het struikgewas waar de boze geesten huisden, achtergelaten, waar het spoedig stierf. Een enkele keer probeerde een met barmhartigheid bewogen oma het kind te voeden met (vies) water en gestampte knollen. Helaas leidde deze zorg op korte termijn tot de dood en tot bevestiging van het vooroordeel dat het geen zin heeft om voor een moederloze baby te zorgen.
Toen de ZGG haar medisch werk in Izi had opgezet, werden moederloze baby’s nog wel eens naar het Health Centre (de polikliniek) gebracht, waar in elk geval melk voorhanden was. Vanwege het gebrek aan specifieke opvang, en wellicht ook vanwege de concentratie van allerlei ziekten op het kliniekterrein, overleden vrijwel al deze kinderen binnen enkele weken.
Onder deze omstandigheden begonnen omstreeks 1989 enkele teamleden van de ZGG in hun eigen schuurtje met een heel kleinschalige opvang van moederloze baby’s met verzorgster, meestal een zusje of oma van het kind. Babymelk werd in de koelkast bewaard, en met veel geduld werd de verzorgsters basale kennis van hygiëne bijgebracht. En het werkte! De kinderen overleefden, en wekelijks kwamen de mensen van de lokale kerk op bezoek. „O du biri-biri!” Hoe wonderlijk! Deze kinderen kunnen dus wel blijven leven…
Weeshuis
De NRC raakte sterk gemotiveerd voor een eigen wezenzorg en begon onder haar leden geld in te zamelen voor de bouw van een weeshuis. Op de achtergrond aangestuurd door enkele zendingswerkers bouwde men na enkele jaren een klein weeshuis, dat plaats bood aan enkele tientallen weeskinderen met verzorgsters. Het streven was om de kinderen na het eerste levensjaar, de meest kwetsbare periode, weer bij de eigen familie onder te brengen. Hoewel er ten gevolge van infectieziekten relatief veel baby’s overleden zijn, konden er de afgelopen jaren tientallen kinderen terugkeren naar hun familie.
Uit het artikel in ”Paulus” maak ik op dat de ZGG de hulp aan deze vorm van wezenzorg de komende jaren wil afbouwen en streeft naar pleegzorg in christelijke gezinnen.
Enerzijds denk ik dat het goed is als een jonge kerk in staat wordt gesteld steeds meer eigen verantwoordelijkheden te dragen en dat financiële hulp weloverwogen geschiedt. Ik zal niet ontkennen dat aan een weeshuis ook nadelen verbonden zijn. Zo kan een epidemie in korte tijd tot een groot aantal sterfgevallen leiden. En de ervaring elders leert dat terugplaatsing van kinderen naar de eigen familie soms moeizaam verloopt.
Anderzijds betwijfel ik of opvang van een moederloze baby in een christelijk gezin gedurende de eerste levensmaanden op dit moment al haalbaar is in het Izi-gebied. Ik vrees dat gebrek aan hygiëne en specifieke deskundigheid er in de meeste gevallen toe zal leiden dat het kind binnen een aantal weken overlijdt. En wordt het vooroordeel dat wezenzorg nutteloos is hierdoor juist niet bevestigd?
Ook het culturele gegeven dat een weeskind eigendom blijft van de familie van de man zal opname in een christelijk pleeggezin in een aantal situaties complex maken; het voert te ver om daar in dit artikel dieper op in te gaan.
Zelf zou ik willen pleiten voor continuïteit en misschien enige aanpassing van de huidige vorm van wezenzorg. Ik denk daarbij dan aan een aantal kleinschalige weeshuizen verspreid over diverse dorpen. Ik vrees echter dat een dergelijk project, ook bij gemotiveerde inzet van lokale kerkmensen, voorlopig nog steeds een westerse consultant nodig heeft die helpt bij het ontwikkelen van een plan op langere termijn en bij het vinden van financiële bronnen om de zorg te kunnen continueren. Daarnaast zal er wellicht nog jarenlang een westerse supervisor nodig zijn die ter plaatse het lokale kader bij het directe praktische werk steunt, aanstuurt en controleert. (Op deze wijze functioneert bijvoorbeeld het gehandicaptenproject ”Elim” in het Igede-gebied, elders in Nigeria.) Het is een illusie om te denken dat deze twee genoemde functies de eerstkomende tientallen jaren al volledig kunnen worden overgedragen.
Amper structuur
Natuurlijk zouden we graag zien dat de NRC in staat zou zijn om zonder hulp van buitenaf de hulp aan weeskinderen te realiseren. In de praktijk blijkt dat niet zo eenvoudig te zijn. Wij kunnen zo gemakkelijk praten, vanuit onze comfortabele werkkamers, met een riant salaris, met een volle supermarkt om de hoek, in een land dat bol staat van de sociale voorzieningen en zekerheden.
Terwijl de enige zekerheid van een Afrikaan de onzekerheid van alles om hem heen is, in een land dat amper structuur kent. Eeuwen geleden discussieerde een zeker wetgeleerde met Jezus over naastenliefde. Hij kreeg geen mooi verhaal over een structurele aanpak van roofovervallen en over de eigen verantwoordelijkheid van reizigers te horen. Het antwoord was een gelijkenis. Eén enkele gewonde man, waar de kerkleiders met een boog omheen liepen. Een naamloze, één enkel leven gered… En toch: „Ga heen, en doe gij desgelijks!”
Wij zoeken vaak naar een structurele oplossing. Zien wij misschien daarbij toch de individuele barmhartigheid, waar overal in Gods Woord op wordt gewezen, over het hoofd? Dat is hetzelfde Woord waarin nadrukkelijk ook de zorg voor wezen wordt genoemd.
Wij kunnen de verantwoordelijkheid voor de wezenzorg in Izi op dit moment geheel bij de NRC neerleggen. Maar zijn wij hierdoor straks niet mede verantwoordelijk voor het sterven van tientallen, en wellicht honderden, weeskinderen op het erf van deze zusterkerk in Nigeria?
De auteur is huisarts te Ederveen en werkte van 1988 tot 1990 als arts in Nigeria.