De tirannie van vrouwentranen
Titel:
”Een geschiedenis van de traan”
Auteur: Tom Lutz
Uitgeverij: Anthos
Amsterdam; 2001
ISBN 90 414 0512 7
Pagina’s: 352
Prijs: € 27,22 ƒ 59,90.„Daar gaan we weer! Het oude liedje! Een paar vrouwentraantjes, bijtender dan zuur, hét middel om het hart van een man te doen smelten. Maar dit keer zal het niet werken. Je kunt doorhuilen tot de jury uitspraak doet, maar denk maar niet dat je gelijk krijgt.” Dat zei de acteur Spencer Tracy in een filmkomedie uit 1949. Enkele weken later barste hij echter zelf in tranen uit. Tom Lutz’ boek ”Een geschiedenis van de traan” gaat over de tirannie van vrouwentranen en de bevrijdende werking van het huilen.
Het onderzoek naar huilen is een ondergeschoven kindje in de moderne wetenschap. Ad Vingerhoets, hoogleraar klinische gezondheidspsychologie aan de Katholieke Universiteit Brabant, heeft daar in september wat aan proberen te veranderen. Hij publiceerde met enkele buitenlandse vakgenoten een boek over huilen door volwassenen, ”Adult Crying”. Vingerhoets gaat uit van de communicatiehypothese: met huilen maak je aan anderen duidelijk dat je je hulpeloos voelt. In de praktijk is het een combinatie van emotionele factoren die de tranen tevoorschijn roept.
Vingerhoets beseft dat de communicatiehypothese niet alles verklaart. Want waarom wordt er juist zo veel in eenzaamheid gehuild? Maar een betere verklaring heeft hij tot op heden niet kunnen vinden. Uit enquêtes is gebleken dat er juist bij alledaagse situaties het meest gehuild wordt, bij grote gebeurtenissen veel minder. Tachtig procent van het huilen heeft thuis plaats.
Samenspel
De Brabantse psycholoog meent dat de culturele verschillen in dit opzicht te bagatelliseren zijn. „Als je moe bent, huil je eerder”, vertelde Vingerhoets onlangs in NRC Handelsblad. „Maar als er een vreemde bij is vaak weer niet. Huilen is het resultaat van een complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. We moeten die verbanden nu één voor één proberen te onderzoeken.” Een mooi uitgangspunt daarvoor is Tom Lutz’ ”Crying, A Natural and Cultural History of Tears” uit 1999, dat nu in Nederlandse vertaling beschikbaar is onder de titel ”Geschiedenis van de traan”. Lutz, docent aan de universiteit van Iowa, behandelt niet alleen fysiologische, maar ook culturele aspecten van het huilen. Die combinatie maakt zijn boek zo interessant.
Al eeuwenlang hebben filosofen, medici en psychologen zich gebogen over het verschijnsel huilen. Vrijwel iedere generatie ontdekt weer een nieuwe verklaring voor de traan, maar geen daarvan blijkt afdoende. Volgens de leer van de vier lichaamssappen, die tot het einde van de Renaissance in zwang bleef, kwamen tranen direct uit de hersenen. Door te huilen wordt de juiste verhouding tussen bloed, slijm, zwarte gal en gele gal hersteld.
Descartes borduurde hierop voort, toen hij stelde dat de menselijke hartstochten zich uiten in lichamelijke „dampen”, die via de ogen geloosd worden. Ook Darwin beschouwde het huilen als een zuiver lichamelijk proces. Tranen zijn te allen tijde het gevolg van het samentrekken van de oogspieren, die druk uitoefenen op de traanklieren. Dit proces kan door verschillende culturele gewoonten in gang gezet worden.
Raadsel
De twintigste-eeuwse psychologie heeft meer oog gekregen voor de rol van emotionele beleving in het voortbrengen van tranen. Maar zij heeft niet kunnen vaststellen wat nu wat in werking zet: de hersenen, het hart en de longen of omgekeerd? Wel heeft het nieuwere onderzoek vastgesteld dat de absolute tegenstelling die Plato, Descartes en anderen maakten tussen rede en emotie, misplaatst is. In fysiologisch opzicht heeft de rede de emotie nodig om goed te functioneren, en omgekeerd.
Waar die tranen precies vandaan komen, blijft echter een raadsel. Emotietranen hebben een andere samenstelling xdan tranen die tevoorschijn komen als het oog geïrriteerd is (ze bevatten bijvoorbeeld een hoger eiwitgehalte). Een zuiver lichamelijke verklaring schiet dus tekort.
William Frey constateerde in de jaren zeventig bovendien dat emotietranen een beduidend hoger gehalte prolactine bevatten. Vrouwelijke hormonen produceren veel meer prolactine. Dus is verklaard waarom vrouwen meer huilen dan mannen. Freys conclusies lokten echter veel tegenspraak uit. Er werd bijvoorbeeld ook vastgesteld dat vrouwen meer last van droge ogen hebben dan mannen. Dit zou immers ook kunnen verklaren waarom zij meer (irritatie)tranen voortbrengen?
Stress
Hoewel de wetenschap de verklaring van reiniging, loutering of zuivering verworpen heeft, houdt deze hardnekkig stand in het publieke domein. Huilen lucht immers op? Het is toch gezond voor lichaam en geest? Dat schijnt helemaal niet zo te zijn. Huilen komt vaker voor bij mensen met een slechte gezondheid dan bij mensen met een goede gezondheid. En tranen dragen niets bij aan de vermindering van stress. De recentste verklaring is de communicatiehypothese, die ook Vingerhoets aanhangt: met huilen maak je anderen duidelijk dat je je hulpeloos voelt. Daarmee is ook veel babygekrijt te verklaren, al blijft er ook hier een grote onverklaarbare rest.
Kinderen huilen meer dan volwassen, vrouwen meer dan mannen. Hoe dat laatste komt? Volgens Lutz is dat in hoofdzaak een cultureel bepaalde gewoonte. Vrouwen zijn niet per definitie „gevoeliger.” Volgens Aristoteles was de vrouw „jaloerser, vittiger, eerder bereid tot schelden of slaan.” De tirannie van vrouwentranen is dat de vrouw ze als al dan niet oprechte strategie kan gebruiken om haar wensen te verwezenlijken.
Antropologen die niet-westerse samenlevingen bestudeerden, leerden ons dat rituelen tranen opwekken. Je huilt dus op momenten dat dit van je verwacht wordt. Dit betekent niet dat ritueel wenen onoprecht hoeft te zijn. Het ritueel wekt namelijk de gepaste gevoelens op. Huilen buiten de rituelen om of op een andere wijze dan gewenst, wordt in de meeste culturen als ongepast ervaren. Dus ook in samenlevingen waar mensen luidkeels wenen bij overledenen of bij huwelijken, hebben de tranen hun grenzen.
En de publieke tranen van Bush senior, Clinton en Poetin dan? Hier constateert Lutz een verandering in de publieke huilmoraal. Sinds de jaren negentig mogen mannen weer huilen. Het is geen teken van flauwhartigheid, maar van oprechte bewogenheid.
Voor vrouwen geldt daarentegen een omgekeerde ontwikkeling. Zij mogen volgens de moderne westerse moraal niet te pas en te onpas in huilen uitbarsten. Enkele wetenschappers hebben zeer recent gewaarschuwd dat het huilen niet mag ontaarden in een „universeel exces.” „De spetterende comeback van snotterende filmsterren en grienende politici van het afgelopen decennium”, schrijft Lutz, wijst erop dat sociologische uitspraken over huilgewoonten heel snel uit de tijd kunnen zijn.
Niet gezond
Tom Lutz heeft in ”Een geschiedenis van de traan” allerlei wetenschappelijke theorieën over het huilen op uiterst bevattelijke wijze geanalyseerd. Bovendien toont hij aan dat huilen vooral een culturele gewoonte is. In het openbaar wordt vooral daar gehuild, waar dat van ons verwacht wordt. Een historisch perspectief in de pieken en dalen van het huilen geeft hij echter niet. Hij spreekt af en toe over „het toppunt van de gevoeligheidscultus” in de achttiende eeuw. Dat zou verder onderzoek verdienen.
Mensen hebben altijd al gehuild, daar zijn ze mensen voor. Met luide uithalen of zacht snikkend, in een stil hoekje of in gezelschap. Maar huilen is niet gezond. „Er zijn zelfs aanwijzingen dat huilen het immuniteitssysteem negatief beïnvloedt”, zegt Vingerhoets. Waar die tranen precies vandaan komen, blijft een raadsel.