Opinie

Grenzen aan de kunst

De kritiek was bepaald niet mals. „De ambassadeur heeft de grenzen van de diplomatieke code ver overschreden.” En: „Israël zou eens terdege naar zijn opvattingen over tolerantie moeten kijken.” Zelfs een aantal Israëlische kranten was niet te spreken over de actie van de Israëlische ambassadeur in Zweden, laat staan de Arabische en de meeste westerse media.

20 January 2004 11:55Gewijzigd op 14 November 2020 00:53

Afgelopen vrijdag vernielde ambassadeur Zvi Mazel een kunstwerk in het Historisch Museum van Stockholm. Het stuk bestond uit een rechthoekig bassin gevuld met rode vloeistof. Daarin dreef een portret van de Palestijnse Hanadi Jaradat, die vorig jaar oktober tijdens een zelfmoordaanslag in Haifa 21 Israëlische burgers doodde.

Nu valt vandalisme in het algemeen moeilijk goed te praten. Het doelbewust vernielen van andermans eigendommen is een vergrijp dat niet door de beugel kan. Zeker niet als dat door een publiek persoon als de Israëlische ambassadeur wordt gedaan.

In dit geval liggen de zaken echter anders. De artistieke verheerlijking van een Palestijnse vrouw die 21 medemensen van het leven beroofde, getuigt op zijn minst van slechte smaak, maar riekt ook sterk naar onversneden antisemitisme. En dat -nota bene- op een tentoonstelling over volkerenmoord.

Een en ander past overigens naadloos in de groeiende Jodenhaat die zich overal in Europa openbaart. Met de regelmaat van de klok verschijnen lijvige rapporten over antisemitische incidenten. Maar zolang Joden in Amsterdam bang zijn om met hun keppeltje over straat te lopen, vallen bij het bewustzijn van de bevolking de nodige vragen te stellen. Een formeel protest van de Israëlische ambassade in Zweden zou dan ook vermoedelijk netjes zijn geregistreerd en vervolgens even keurig in de ambtelijke annalen zijn verdwenen. Blijkbaar is een actie als die van Zvi Mazel anno 2004 de enige manier om daadwerkelijk aandacht voor antisemitisme te vragen.

De Arabische kritiek op de daad van Mazel is al evenzeer misplaatst. Vrijwel wekelijks bereiken ons beelden van woedende Arabieren die portretten van de Amerikaanse president Bush of Israëlische vlaggen verbranden. Op de stoep van het paleis van Saddam Hussein was een portret van George Bush geschilderd. Dagelijks veegden hooggeplaatste Irakezen hun voeten aan de beeltenis van het staatshoofd af. Over minachting en vandalisme gesproken.

De actie van de Israëlische ambassadeur roept echter vooral de achterliggende vraag op in hoeverre artistieke expressie onaantastbaar is. De maker van het kunstwerk, de Jood Dror Feiler, veroordeelde de daad als „een aanslag op ons recht om onze gedachten en gevoelens te uiten.” De Zweedse kranten buitelden over elkaar heen in hun verwijt dat Israël er toch wel een ernstig beperkte opvatting over vrijheid van meningsuiting op na houdt.

Politiek gemotiveerde kunst behoort zonder twijfel tot een geaccepteerde vorm van meningsuiting en heeft zich in de loop van de geschiedenis ook als buitengewoon effectief bewezen. Vrijheid van meningsuiting is in dat opzicht echter bedoeld om de vinger te leggen bij datgene in de maatschappij wat slecht en schadelijk is. Verheerlijking van een zelfmoordenaar past daar bepaald niet in. Het aanzetten tot Jodenhaat evenmin.

Meer over
Commentaar

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer