De Bijbel als betrouwbare gezagsbron verdedigd
Kunnen we de Bijbel nog wel geloven? Die actuele vraag stelt Craig L. Blomberg, hoogleraar Nieuwe Testament aan het Amerikaanse Denver Seminary, aan de orde in ”Can We Still Believe the Bible?” In dit op een breder publiek gerichte boek bespreekt en weerlegt hij vragen en reserves bij de betrouwbaarheid van de Bijbel.
Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de verschillen tussen de overgeleverde Bijbelse handschriften. De Amerikaanse nieuwtestamenticus Bart Ehrman gebruikt dit als argument tegen de geloofwaardigheid van de Bijbel. Ehrman combineert grote academische kennis met een heel duidelijke agenda, namelijk het klassieke christelijke geloof af te breken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de wijze waarop Ehrman feiten aan een groot publiek presenteert. Wanneer hij stelt dat er tussen de overgeleverde handschriften van het Nieuwe Testament een paar honderdduizend varianten bestaan, wordt niet duidelijk dat het, als we handschriften van vertalingen meerekenen, om zo’n 25.000 exemplaren gaat. Daarbij komt dat meer dan 90 procent van de verschillen te maken heeft met spelfouten, het overnemen of weglaten van woorden uit een vorige zin enzovoort. Slechts een zeer klein deel van de varianten heeft enige relevantie. Geen enkele variant geeft aanleiding tot een andere kijk op de inhoud van het christelijke geloof.
Da Vinci Code
Een tweede vraag is of de canon van Bijbelboeken en vooral die van het Nieuwe Testament niet het resultaat is van keizerlijke machtspolitiek uit de vierde eeuw na Chr. In populaire werken, zoals de roman ”De Da Vinci Code” van Dan Brown, wordt de indruk gewekt dat dit op wetenschappelijk wijze is onderbouwd. Echter, het tegendeel is het geval. Ook als we een aantal nieuwtestamentische geschriften laat dateren, is er in tijd nauwelijks overlap tussen canonieke en niet-canonieke geschriften. De canonieke boeken zijn alle in de eerste eeuw geschreven. Het enige niet-canonieke christelijke geschrift waarvan dit geldt, is de Didachè. Dit maakt echter geen aanspraak op apostoliciteit en is qua inhoud volledig orthodox. Blomberg merkt terecht op dat ook werken van liberale nieuwtestamentici geen enkel handvat bieden voor de speculaties van boeken zoals ”De Da Vinci Code”.
De gnostische geschriften die in populaire werken als alternatief voor de canonieke boeken worden gepresenteerd, stammen op zijn vroegst uit de tweede helft van de tweede eeuw. Het oudst is dan het evangelie van Thomas, dat ergens rond 150 na Chr. moet zijn geschreven. Opvallend is dat de schrijver alle vier de canonieke evangeliën blijkt te kennen. De negatieve kijk op de geschapen werkelijkheid die wij in dit geschrift tegenkomen, is onverenigbaar met het onderwijs van Jezus op aarde en van Zijn apostelen. Reeds in de tweede eeuw worden trouwens al de contouren van de canon van het Nieuwe Testament zichtbaar.
Doeltaal
In onze eigen taal is de laatste decennia het aantal Bijbelvertalingen toegenomen. Dat aantal valt echter in het niet bij de Engelse Bijbelvertalingen waaruit men een keuze kan maken. Voor de gewone Bijbellezer is het de vraag welke Bijbelvertaling hij kan vertrouwen. De ene vertaling doet meer recht aan het Griekse en het Hebreeuwse taaleigen (in Nederland zijn de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling daarvan voorbeelden), de andere richt zich meer op de doeltaal (dat geldt heel nadrukkelijk voor de Bijbel in Gewone Taal). Taalontwikkeling van de doeltaal vraagt ook om hertaling of herziening van een bestaande vertaling.
Met Blomberg stel ik dat God niet van één Bijbelvertaling gebruikmaakt om mensen tot bekering te brengen en Zijn Kerk te bouwen. Wel wil ik meer dan hij doet een pleidooi voeren voor wat een ”essentieel letterlijke vertaling” wordt genoemd. Het feit dat God vertalingen van een ander karakter kan gebruiken tot heil van mensen, is nog geen argument om die als kerk te gaan gebruiken. Ongelukkig ben ik met het feit dat Blomberg ook een lans breekt voor gender-inclusief vertalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat je ”broeders en zusters” vertaalt, terwijl er in de brontekst alleen ”broeders” staat. Zijn argumentatie richting hen die daar anders over denken, onder wie bijvoorbeeld Albert Mohler, is nogal agressief.
Als het gaat om de Bijbelse geschiedschrijving is een van de vragen hoe wij met discrepanties in de Bijbel zelf moeten omgaan. Te denken valt aan de verschillen tussen de vier evangeliën.
Blomberg wijst erop dat bij werken uit de klassieke oudheid classici harmonisatie een acceptabel middel achtten. Als dit voor buiten-Bijbelse werken geldt, dan mag dit middel zeker op de Schrift zelf worden toegepast. Het feit dat er soms heel onwaarschijnlijke harmonisaties zijn verdedigd, wil niet zeggen dat daarom helemaal van harmoniseren moet worden afgezien.
Blomberg verdedigt de historiciteit van wat de Bijbel als historie meedeelt, en wel heel in het bijzonder van de opstanding van Jezus uit de doden. Als het gaat om de historiciteit van Jona en van het eerste mensenpaar zou ik wensen dat Blomberg iets stelliger was geweest. Samen met de soms wat polemische toon richting mensen die een conservatievere positie innemen dan hij, is dat een kanttekening die ik nadrukkelijk bij ”Can We Still Believe the Bible?” wil maken. Zeker is dat wie die Bijbel leest, dat mag doen in de wetenschap dat dit de van God gegeven gids is die ons antwoord geeft op vragen aangaande onze oorsprong en onze bestemming. En dat wij tot God de Schepper van hemel en aarde alleen ware toegang hebben door Jezus Christus.
Boekgegevens
Can We Still Believe the Bible? An Evangelical Engagement with Contemporary Questions, Craig L. Blomberg; uitg. Brazos Press, Grand Rapids, 2014; ISBN 978 15 8743 321 4; 287 blz.; $ 19,99.