Eerste Wereldoorlog had grote invloed op het christendom
AMSTERDAM. Niet alleen in veel andere landen van Europa, ook in Nederland heeft de Eerste Wereldoorlog grote invloed gehad op het christendom.
Dat werd woensdagmiddag duidelijk tijdens het congres ”Het Nederlandse christendom en de Eerste Wereldoorlog”, dat was georganiseerd door het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlandse Protestantisme (HDC) van de Vrije Universiteit in Amsterdam, in samenwerking met de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog (SSEW). Tijdens het congres presenteerde Anton Kruft, voorzitter van SSEW, het boek ”De kogel door de kerk? Het Nederlandse christendom en de Eerste Wereldoorlog”, onder redactie van Enne Koops en Henk van der Linden. Tevens werd een themanummer van het tijdschrift Trajecta over de Eerste Wereldoorlog gepresenteerd: ”Religie en de ”Groote Oorlog” in de Nederlanden”.
Prof. dr. George Harinck, directeur van het HDC, schetste vooraf het belang van religie in verband met de Eerste Wereldoorlog. Het Jodendom kreeg in 1917 een nationaal tehuis in het vooruitzicht. Door de ineenstorting van het Ottomaanse Rijk verdween het Ottomanenkalifaat. Voor veel mensen in Europa betekende de Grote Oorlog het failliet van het christendom, waardoor de beginnende secularisatie stevig kon doorzetten.
Ismee Tames, directeur onderzoek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, beschreef hoe religie en spiritualiteit behoorden tot de drijvende krachten van deze wereldoorlog in tal van Europese landen.
In Nederland, dat niet deelnam aan deze oorlog, waren er onder meer spirituele oprispingen in verband met Palestina. Dr. Gert van Klinken, docent kerkgeschiedenis aan de Protestantse Theologische Universiteit, noemde als eerste de bloei van de zionistische beweging in die tijd. Joden en vrijzinnige christenen werkten samen om de Joodse immigranten in Palestina van dienst te kunnen zijn met sociale en onderwijskundige programma’s. Uit deze periode dateert ook de doorbraak van het werk van Johannes de Heer, met veel belangstelling voor Palestina. Van zijn evangelische traktaten werden er tienduizenden verkocht. „De belangstelling van de evangelicale beweging voor Israël is nooit verdwenen”, aldus Van Klinken.
Prof. dr. H. Noordegraaf, bijzonder hoogleraar diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit, noemde de Eerste Wereldoorlog de aanjager van het christelijk georiënteerde pacifisme. Hij verwees naar een manifest van de Bond van Christen-Socialisten dat de schuld van de oorlog mede bij de kerken legde. De roep dat de kerken zich moesten ‘bekeren’ van de oorlog kreeg weinig gehoor. De synode van de Nederlandse Hervormde Kerk keerde zich er tegen. „Het gevolg van dat alles was dat er na de oorlog een diepere bezinning plaatsvond op de verhouding tussen het christelijk geloof en het gebruik van geweld. Een ander uitvloeisel ervan was de oprichting in 1924 van de christelijke pacifistische vereniging Kerk en Vrede, die nu nog bestaat.”
Prof. Harinck noemde nog een belangrijke verandering: de komst van veldpredikers en aalmoezeniers in het leger. Hij noemde dit een wake-upcall voor de kerken, die al vanaf 1848 geen officiële rol meer speelden in de samenleving. Tijdens de mobilisatie deden acht predikers hun intrede in het leger, streng geordend naar de zuilen. De Nederlandse Hervormde Kerk leverde vier veldpredikers (twee orthodoxe en twee moderne), de Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken mochten er twee sturen.