Wilders terecht verdacht door OM
Een veroordeling van PVV-leider Wilders vanwege onder meer discriminatie is goed mogelijk, aldus Ambrogino G. Awesta.
Donderdag werd bekend dat het openbaar ministerie Geert Wilders verdenkt van belediging van een groep mensen op grond van hun ras en het aanzetten tot haat en discriminatie. Dit onder meer op basis van zijn bekende ”Marokkanenuitspraak” tijdens een verkiezingsbijeenkomst in Den Haag, op 19 maart. Het OM is nog niet tot een definitief besluit gekomen omtrent een daadwerkelijke vervolging, maar op grond van de verdenking wordt de kans op een vervolging zeer groot geacht.
Wilders moet zich echter eerst tegenover het OM komen verantwoorden. Op de bijeenkomst in Den Haag stelde hij zijn aanhangers drie vragen die volgens hem de kern van de PVV vormen. Op deze vragen wilde hij ook een antwoord krijgen van zijn publiek. Hij voerde de gemoederen steeds verder op, doordat hij zeer geavanceerd met groepsdynamiek omging en de vraag over Marokkanen tot het laatst moment bewaarde. Deze derde vraag was of men meer of minder Marokkanen in de stad en in Nederland wilde.
Zijn compagnon Léon de Jong trad enigszins leidend op in de groepsdynamiek bij het scanderen van het antwoord: „Minder, minder, minder.” Hierop zei Wilders: „Dan gaan we dat regelen.” Voordat hij deze vraag stelde, gaf hij zelf echter reeds aan dat dit waarschijnlijk wel over de juridische grenzen van de vrijheid van meningsuiting zou gaan. Toch zocht hij bewust deze grens op, om eroverheen te gaan.
Geweld
Sommigen beweren dat Wilders geen strafbare uitlatingen heeft gedaan omdat hij niet tot geweld heeft opgeroepen. Dit argument heeft hier weinig kans van slagen, aangezien de wetgever niet heeft gezegd dat het criterium van de grensoverschrijding noodzakelijkerwijs bestaat in een geweldscomponent. Om tot de conclusie te kunnen komen dat er sprake is van een strafbaar feit, is het voldoende als men een groep mensen op grond van hun ras beledigt of aanzet tot haat of discriminatie.
Daarom moet de grens van de vrijheid van meningsuiting niet onjuist worden opgevat. Vooral wanneer men de genoemde criteria van strafbaarstelling in het licht van het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie uit 1966 beziet, waar zij uit voortvloeien. Maar ook dienen we artikel 1 van de Grondwet in ogenschouw nemen, waarin discriminatie op grond van onder meer ras verboden is gesteld.
Het is van veel belang om op te merken dat een oproep tot haat en discriminatie als een voorfase en een voedingsbodem kan dienen van een conflictescalatie die in geweld en gruweldaden kan resulteren. Voorbeelden van het daadwerkelijk escaleren van oproepen tot haat zijn Joegoslavië en Rwanda.
Krenkend
Wilders werd in een eerdere vervolging voor bepaalde uitspraken vrijgesproken. Dit kwam doordat de Hoge Raad in zijn jurisprudentie heeft vastgesteld dat uitlatingen over een godsdienst niet strafbaar zijn, ook niet wanneer deze op een zodanige wijze geuit worden dat de aanhangers van een godsdienst daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt.
De Hoge Raad zegt dus dat een uitlating alleen strafbaar is als die tot een nodeloze krenking van een groep mensen op basis van hun gemeenschappelijke kenmerken kan leiden. Uitlatingen die een groep alleen indirect kunnen beledigen, zijn dus door de Hoge Raad niet als zodanig als strafbare uitingen aangemerkt. Wel kan dit tot misbruik leiden, aangezien de grens tussen uitlatingen die over de groep gaan en uitlatingen die alleen de godsdienst of een ander kenmerk betreffen moeilijk te trekken is.
Dit keer is Wilders echter duidelijk niet binnen deze grenzen gebleven, omdat hij met zijn Marokkanenuitspraak direct een groep mensen op grond van hun etniciteit op een krenkende wijze heeft aangevallen.
Tweespalt
Ook ten aanzien van het aanzetten tot haat en discriminatie moet het om mensen als zodanig gaan. Bovendien moet dan gelet worden op de vraag of de uitspraken van Wilders het veroorzaken van een „conflictueuze tweespalt” tussen verschillende bevolkingsgroepen tot doel hebben. Dit is een van de vragen die de rechter dient te beantwoorden, als het OM besluit om tot de vervolging over te gaan.
Dit moet dan wel overtuigend door het OM beargumenteerd worden. Maar gelet op de eerdere zaak tegen deze politicus en op de huidige feitelijke omstandigheden zal het naar mijn mening niet moeilijk te bewijzen zijn. Vooral als we in ogenschouw nemen dat Wilders retoriek gebaseerd is op een tegenstelling, waarbij de eigen bevolking tegenover de Marokkanen gesteld wordt. Ten aanzien van Marokkanen wordt er dus geen onderscheid gemaakt tussen goede of slechte Marokkanen.
Dit begrip wordt dus door Wilders als een etniciteitslabel gebruikt om de gelijkheid van een groep burgers te miskennen en hen die te ontnemen. Dat is een verwerpelijk eugenetisch idee en retoriek uit de 19e eeuw.
De auteur is jurist en rechtsfilosoof.