„Algerijnen zijn het zat om bang te zijn”
Lachende kinderen rennen over een zandweg langs uitgebrande, verwoeste huizen die hun macabere speelterrein zijn geworden. Zij waren nog maar baby’s toen hun dorp onder bestuur viel van de moslimrebellen tijdens de tienjarige opstand die aan 120.000 Algerijnen het leven heeft gekost en nog steeds maandelijks 150 slachtoffers eist.
Voorzichtig verdrijft het leven van alledag de angst voor nieuwe moordpartijen in de Algerijnse hoofdstad Algiers en naburige dorpen als Oued Allal. Een presidentieel vredesoffensief in combinatie met de gevolgen van de aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten voedt de hoop dat er een nieuwe weg is ingeslagen. Veel Algerijnen zijn van mening dat de relatieve rust mede te danken is aan het in juli 1999 gedane aanbod van president Abdelaziz Bouteflika en zijn regering om opstandelingen die binnen zes maanden hun wapens neerleggen amnestie te verlenen. Naar schatting hebben zo’n 6000 rebellen het aanbod aangenomen.
Hoewel de wreedheid van de rebellen wereldwijd is veroordeeld, werd ook het optreden van het Algerijnse leger bekritiseerd. Het enorme, olierijke Noord-Afrikaanse land werd daarom al een decennium geboycot door het Westen. De aanslagen van 11 september boden Algerije de mogelijkheid om zich aan te sluiten bij de coalitie tegen het terrorisme en zich enigszins te rehabiliteren.
Bouteflika bracht in november een bezoek aan het Witte Huis om de medewerking van Algerije in de strijd tegen het terrorisme te onderstrepen. De afgelopen maand hebben de Verenigde Staten een militaire oefening gehouden met Algerije. In december tekende Bouteflika bovendien een samenwerkingsovereenkomst met de Europese Unie alvorens in Brussel besprekingen aan te gaan met secretaris-generaal George Robertson van de VN. Algerije hoopt dat het Westen gehoor zal geven aan verzoeken om Amerikaanse en Europese militaire uitrusting te mogen aanschaffen.
De Amerikaanse president George Bush heeft de belangrijkste twee Algerijnse rebellengroeperingen -de Gewapende Islamitische Groep (GIA) en de Salafisten Groep voor Preek en Strijd (GSPC)- op zijn lijst geplaatst van organisaties waarvan de buitenlandse tegoeden moeten worden bevroren. Een maatregel die de hoop doet groeien dat het oude Algerije, seculier en Frans georiënteerd, langzaam opkrabbelt. Beide groeperingen hebben vertakkingen in Europa.
De GIA zaaide in 1995 dood en verderf in Frankrijk met bomaanslagen. Een jaar eerder kaapte de groep op kerstavond een passagierstoestel van Air France. Ahmed Ressam, de Algerijn die is veroordeeld voor de beraming van een bomaanslag tijdens de millenniumviering in de VS, had banden met een GIA-cel in Frankrijk.
Veel familieleden van Algerijnse slachtoffers zijn echter woedend over de amnestieregeling van Bouteflika. Enkelen moeten leven te midden van de moordenaars van hun families. „De president heeft hun gratie verleend en hen laten gaan en nu leven zij in betere omstandigheden dan wij”, zegt Aicha Chaouche, een voormalig inwoonster van Oued Allal, die drie zoons verloor bij de gewelddadigheden. De jongeren, die tweederde uitmaken van de 30 miljoen inwoners van Algerije, kampen met armoede, een tekort aan huisvesting en een werkloosheidspercentage van zeker 30 procent. De corruptie tiert welig.
Algerije, dat eens een Franse kolonie was, kwam als socialistische satellietstaat van Moskou uit een lange onafhankelijkheidsoorlog en ontwikkelde zich als vaandeldrager van de derde wereld. Nu dromen veel Algerijnen van emigratie naar een beter leven in Frankrijk. De malaise begon tien jaar geleden en stimuleerde de razendsnelle opkomst van het fundamentalistische Islamitisch Reddingsfront (FIS). Met beloften om oplossingen aan te dragen waar door het leger gesteunde leiders hadden gefaald, stond het FIS op het punt de parlementsverkiezingen van 1992 te winnen.
Het leger maakte echter een einde aan de eerste democratische verkiezingen in Algerije en dreef de moslimfundamentalistische partij ondergronds. Een gruwelijke oorlog tussen de extremistische rebellen en door de regering gesteunde milities en het leger volgde.
In de zwartste periode, medio jaren ’90, vielen veel dorpelingen in handen van de rebellen in de Mitidjavlakte, een agrarische zone in het zuiden van Algerije die net als Oued Allal onderdeel werd van de ’bevrijde gebieden’. In die dagen speelden er geen kinderen op straat. De opstandelingen legden zeer strikte islamitische regelgeving op in de ’bevrijde gebieden’. „Wij waren vreselijk bang en slikten kalmerende middelen”, zegt Brahim Benmoussa, een socioloog aan de universiteit van Algiers. Twee van zijn collega’s zijn vermoord. Benmoussa herinnert zich hoe een collega van het platteland naar zijn huis in Algiers kwam, alleen maar om te roken en naar muziek te kunnen luisteren. „Nu zijn de mensen het zat om bang te zijn”, zegt hij. „Zij willen genieten van het leven. Zij hebben er genoeg van.”