Heilssoldaat blikt naar voren en omhoog
AMSTERDAM. Ooit getypeerd als „het leger des duivels.” Vandaag de dag gewaardeerd als hulpverleningsorganisatie. Vanmiddag opende het Leger des Heils een museum in hartje Amsterdam. Bezoekers horen er hoe de blik van heilssoldaten „naar voren en op de hemel is gericht.”
Zwarte klinkers, zwarte wanden en graffiti. Het legermuseum oogt niet doorsnee. „Een bewuste keus”, vertelt beheerder Jos van Doorn. „De straat is de belangrijkste werkplek van het Leger des Heils. Dat willen we met de kleurstelling en materiaalkeus uitstralen. De bescheiden verlichting draagt bij aan de ingetogen sfeer. We werken immers voor mensen in nood.”
Het nieuwe museum huist aan de Oudezijds Armsteeg 11 en grenst aan het pand waar majoor Bosshardt in 1951 haar werk op de wallen begon, de Oudezijds Voorburgwal 14. In de 140 vierkante meter grote ruimte komen thema’s als jongeren, muziek, hergebruik van materialen en het ontstaan van het Leger des Heils aan bod. Boven en naast het museum bevindt zich de Majoor Bosshardtburgh, een nieuwe woonvoorziening voor 36 dak- en thuislozen, die vanmiddag door prinses Beatrix is geopend.
Deze donderdagmiddag valt de ingetogen sfeer in het museum niet goed te proeven. Werklui zijn in de weer met accuboor- en schroefmachines, sjouwen met glazen wanden en overleggen over het werk.
Eieren en stenen
Conservator Joël Batenburg pakt dozen uit en plaatst voorwerpen in vitrines. De cornet van Jan Rawie, die in 1900 in Rotterdam een muziekkorps begon. Een liedbundel en oude collectebussen. Een dagboek en de kaphoed van Nederlands bekendste heilssoldate, majoor Bosshardt. „Vrouwelijke heilssoldaten waren vroeger een bezienswaardigheid”, weet Batenburg. „De kaphoed is ontworpen om hen te beschermen tegen eieren en stenen die werden gegooid.”
Batenburg is als tijdelijk conservator verantwoordelijk voor de opzet van het museum. Hij wijst op een solex. „Daarop doorkruiste een heilssoldate in de jaren zeventig heel Nederland. Ze bezocht bedrijven en vroeg hun het Leger des Heils te steunen.”
Batenburgs favoriete onderdeel van de collectie is vele maten kleiner dan de solex. Hij opent een paar centimeters groot en met leer bekleed doosje waarin een portret van William Booth, de stichter van het Leger des Heils, is geschilderd. „Iemand heeft dit stukje huisvlijt bij zich gedragen. Hieruit blijkt de grote waardering voor Booth.”
De conservator hoopt dat het museum de blik van bezoekers verbreedt. „Het Leger des Heils is zo veel meer dan de soepbus, kledinginzameling en majoor Bosshardt. Als het goed is, blijft bij mensen hangen dat ze een beroep op het leger kunnen doen wanneer ze aan de grond zitten.
De collectie moet mensen ook uitdagen om zich de vraag te stellen wat zij zelf voor hun naaste kunnen betekenen. Misschien wel vanuit de eenvoudige theologie van het Leger des Heils: God dienen is mensen dienen. Mensen dienen is God dienen.”
Geen oudnieuwsshow
De beheerder onderstreept dat laatste. „We bieden geen oudnieuwsshow, maar willen de dialoog met mensen aangaan. Daarom zijn er video’s te bekijken over ons veelkleurige werk.”
Van Doorn ontkent niet dat de talrijke zwart-witfoto’s, oude documenten en attributen een heenwijzing naar het verleden zijn. „Als je je geschiedenis kent, kun je doordachter een richting voor de toekomst kiezen. Het verleden kan een inspiratiebron zijn en illustreert het doorzettingsvermogen van heilssoldaten. Het leger heeft nooit zo veel aandacht voor zijn geschiedenis gehad. Waarschijnlijk omdat haar soldaten doeners zijn en naar voren en op de hemel zijn gericht.”
Duivels leger
Bezoekers kunnen bij hun wandeling door het museum luisteren naar persoonlijke verhalen van heilssoldaten. Met deze audiotoer horen ze bij de foto en viool van Nederlands eerste heilssoldaat, Gerrit Govaars, wat hem bewoog.
Uit het verhaal van schippersvrouw Maartje blijkt dat rond 1890 diverse predikanten het Leger des Heils omschreven als het leger van de duivel. Van zo’n militair georganiseerde organisatie viel volgens hen niets goeds te verwachten.
Toen Maartje in de barre winter van 1891 aanklopte bij haar kerk, verwees de koster haar echter naar het Leger des Heils. Maartje kreeg er eten en onderdak. Ze stuurde later een brief naar haar predikant waarin ze vroeg waarom hij het Leger des Heils zo negatief duidde. Batenburg: „In die strenge winter opende het leger een gaarkeuken in Amsterdam. Dat leverde veel goodwill op.”